Home

Centrale Raad van Beroep, 27-08-2008, BE9388, 05-7210 WAO

Centrale Raad van Beroep, 27-08-2008, BE9388, 05-7210 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
27 augustus 2008
Datum publicatie
28 augustus 2008
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2008:BE9388
Zaaknummer
05-7210 WAO
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:73, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:73a, Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 71a

Inhoudsindicatie

Vergoeding als gevolg van het onrechtmatige loonsanctiebesluit geleden schade.

Uitspraak

05/7210 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

als bedoeld in de artikelen 8:73a en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:

[Appellante] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 3 november 2005, 05/3249 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 27 augustus 2008

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.C.F.M. Mollee, werkzaam bij Commit B.V., gevestigd te De Meern, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2008. Namens appellante is verschenen mr. Mollee. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Bosma.

Na heropening van het onderzoek hebben partijen toestemming gegeven om een nadere zitting achterwege te laten.

II. OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 24 november 2004 heeft het Uwv appellante een loondoorbetalingsverplichting van zes maanden opgelegd wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen ten behoeve van haar werknemer O. Dit tijdvak omvatte de periode van 13 september 2004 tot 13 maart 2005. Bij besluit van 5 april 2005 is het bezwaar van appellante tegen dit besluit van 24 november 2004 ongegrond verklaard.

2. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.

3.1. Hangende hoger beroep heeft het Uwv bij besluit van 16 juni 2006 het bezwaar alsnog gegrond verklaard en het besluit van 5 april 2005 gewijzigd, in die zin dat alsnog is besloten van het opleggen van een loonsanctie af te zien. Vervolgens is namens appellante het hoger beroep ingetrokken en is verzocht het Uwv met toepassing van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de proceskosten te veroordelen. Tevens heeft appellante verzocht het Uwv met toepassing van artikel 8:73a van de Awb te veroordelen tot vergoeding van door haar als gevolg van het onrechtmatige loonsanctiebesluit geleden schade. Bij brief van 13 september 2006 heeft de gemachtigde van appellante het verzoek tot vergoeding van schade onderbouwd en gevorderd het ten onrechte doorbetaalde loon, inclusief vakantietoeslag en werkgeverslasten van € 11.710,65, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, te vergoeden. Het Uwv heeft een primair zuiver schadebesluit van 15 mei 2007 ingezonden, waarbij aan appellante een bedrag van € 345,43 aan wettelijke rente is toegekend.

3.2. Het Uwv heeft zich bij brief van 23 juli 2007 op het standpunt gesteld dat, voor zover appellante niet op een andere (civielrechtelijke) grond was gehouden het loon over de onderhavige periode te betalen, hij bereid is het loon tot ten hoogste 70% te vergoeden. Indien op grond van de Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) of uit sociale overwegingen 100% is doorbetaald, vergoedt het Uwv het meerdere niet. Dat deel van de schade kan volgens het Uwv niet als gevolg van het onrechtmatige sanctiebesluit worden aangemerkt. Ook dient geen loonschade te worden vergoed, voor zover de betrokken werknemer over de betreffende periode een uitkering heeft genoten, aldus het Uwv.

3.3. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat het Uwv 100% van het doorbetaalde loon moet vergoeden. Naar de mening van appellante staat ook de (na aftrek van de op grond van de CAO geldende verplichte aanvulling voor de werkgever van de WAO-uitkering met 15%) resterende 15% in rechtstreeks verband met het onrechtmatige loonsanctiebesluit. Bovendien gaat het Uwv met vergoeding van deze 15% willekeurig om, want haar is bekend dat in een aantal gevallen wel 100% van de loonbetaling is vergoed, aldus appellante.

3.4. Appellante heeft de hoogte van de vordering, na betaling door het Uwv van een bedrag van € 4.059,15 ter zake van de aan de betrokken werknemer toegekende en na machtiging van het Uwv aan appellante betaalbaar gestelde WAO-uitkering, vermeerderd met de wettelijke rente hierover van € 345,43, met deze beide bedragen verminderd.

4.1. De Raad stelt vast dat het schadebesluit van 15 mei 2007 de onderhavige procedure doorkruist. De Raad is van oordeel dat de bevoegdheid om ten volle op een verzoek om schadevergoeding ex artikel 8:73a van de Awb te beslissen hem niet kan worden ontnomen doordat het Uwv hangende de procedure een zuiver schadebesluit neemt. In dat licht bezien is de Raad van oordeel dat het besluit van 15 mei 2007 dient te worden aangemerkt als een nader standpunt van het Uwv ter zake van de gevorderde schade. De Raad zal dit nadere standpunt bij zijn beoordeling betrekken.

4.2. Ten aanzien van de door appellante gevorderde schadevergoeding overweegt de Raad als volgt.

4.2.1. Naar de Raad reeds vele malen heeft uitgesproken, dient bij het beantwoorden van de vraag of en in welke omvang de schade die een partij lijdt voor vergoeding in aanmerking komt, zoveel mogelijk aansluiting te worden gezocht bij het burgerrechtelijk schadevergoedingsrecht. Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 1 juli 1993, LJN ZC1036) dat, indien een overheidslichaam een besluit neemt en handhaaft dat naderhand door de rechter wordt vernietigd wegens strijd met een wettelijke bepaling, het jegens de door die beschikking getroffene een onrechtmatige daad begaat. Daarmee is de schuld van het overheidslichaam in beginsel gegeven. In aansluiting hierop heeft de Raad in zijn uitspraak van 24 februari 1998, LJN AA8776, geoordeeld dat, indien na bezwaar door een bestuursorgaan een primair besluit wordt herroepen, omdat dat primaire besluit onrechtmatig blijkt te zijn, daarmee in beginsel ook de schuld van het bestuursorgaan met betrekking tot dat in bezwaar onrechtmatig gebleken besluit is gegeven.

4.2.2. Niet in geding is dat het Uwv bij besluit van 16 juni 2006 geheel aan het bezwaar tegen het besluit van 24 november 2004 is tegemoetgekomen en de loonsanctie niet langer heeft gehandhaafd. Daarmee is het primaire besluit van 24 november 2004 in feite herroepen en staat de onrechtmatigheid van het besluit van 24 november 2004 in rechte vast. Met het onrechtmatige besluit van 24 november 2004 heeft het Uwv een onrechtmatige daad begaan jegens appellante. Die onrechtmatige daad dient het Uwv te worden toegerekend. Daarmee is de schadevergoedingsplicht van het Uwv in beginsel gegeven.

4.3. De vraag is vervolgens of alle geclaimde loonschade een gevolg is van het onrechtmatige primaire besluit.

4.3.1. Wil een verzoek om schadevergoeding kunnen worden gehonoreerd, dan zal genoegzaam aannemelijk moeten zijn dat de gestelde schade in zodanig verband staat met het onrechtmatige besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kan worden toegerekend.

4.3.2. Artikel 71a, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering bepaalt, onder meer, dat het Uwv een tijdvak vaststelt gedurende welke de werknemer jegens de werkgever recht op loon heeft op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, indien bij de behandeling van de aanvraag bedoeld in artikel 34, derde lid, en de beoordeling als bedoeld in artikel 34a blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid dan wel de krachtens het zevende lid gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.

4.3.3. Ingevolge artikel 7:629, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek zoals dat artikel luidde ten tijde in geding behoudt de werknemer, voor zover het loon niet meer bedraagt dan het maximum dagloon, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, voor een tijdvak van 52 weken recht op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon, maar ten minste op het voor hem geldende wettelijke minimumloon, indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling daartoe verhinderd was.

4.3.4. Niet in geschil is dat appellante naar aanleiding van het besluit van 24 november 2004 aansluitend aan de wachttijd van 52 weken aan de werknemer O. zes maanden het volledige loon heeft doorbetaald. De Raad is van oordeel dat gelet op de in 4.3.2 en 4.3.3 weergegeven wettelijke bepalingen, in onderlinge samenhang gelezen, de aan appellante opgelegde loondoorbetalingsverplichting van zes maanden niet meer inhield dan de verplichting voor appellante gedurende die periode aan de werknemer 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon te betalen, althans het wettelijk minimumloon. Dit heeft tot gevolg dat, anders dan appellante meent, in beginsel niet 100% maar 70% van het als gevolg van het onrechtmatige loonsanctiebesluit doorbetaalde loon aan het Uwv kan worden toegerekend, zij het met inachtneming van voormeld minimum.

4.3.5. Ten aanzien van appellantes grief dat het Uwv willekeurig handelt omdat aan enige andere werkgevers in een vergelijkbare situatie wel 100% van de loonschade is vergoed, merkt de Raad op dat de betreffende besluiten zijn genomen op basis van een interne Uwv-richtlijn van 28 april 2006. Zoals de gemachtigde van het Uwv ter zitting van de Raad heeft verklaard was deze richtlijn niet geheel duidelijk geformuleerd en hebben enige Uwv-kantoren in een aantal gevallen in strijd met de bedoeling van de richtlijn 100% van de geclaimde loonschade vergoed. De tekst van de richtlijn is in oktober 2006 aangepast. Sedertdien is in beginsel niet meer dan 70% van het over de periode van de loonsanctie doorbetaalde loon vergoed.

De Raad is van oordeel dat het Uwv na de aanpassing van de tekst van de richtlijn niet was gehouden een kennelijk niet bedoelde handelwijze te continueren. Het Uwv heeft met het bij brief van 23 juli 2007 ingenomen standpunt dat 70% van het doorbetaalde loon aan appellante wordt vergoed dan ook niet willekeurig gehandeld.

4.3.6. Hetgeen in 4.3.4 en 4.3.5 is overwogen leidt tot de conclusie dat het Uwv aan appellante 70% van het over de periode van 13 september 2004 tot 13 maart 2005 doorbetaalde loon, althans het wettelijk minimumloon, dient te vergoeden. Voorts dient de over dit loon in die periode opgebouwde vakantietoeslag te worden vergoed. De door appellante gestelde schade, bestaande uit de aan de loondoorbetaling verbonden werkgeverslasten, staat naar het oordeel van de Raad in een zodanig nauw verband met deze loondoorbetaling dat ook deze posten deel uitmaken van de geleden schade. Het standpunt van het Uwv dat betaalde premies alleen worden vergoed voor zover die te verhalen zijn op het Arbeidsongeschiktheidsfonds of het Algemeen Werkloosheidsfonds dient dan ook te worden verworpen. Tussen partijen is niet in geschil dat over het aldus vastgestelde schadebedrag wettelijke rente is verschuldigd.

5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75a van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.127,-- voor verleende rechtsbijstand.

6. Tenslotte merkt de Raad nog op dat uit het bepaalde in artikel 8:41, vierde lid, van de Awb en artikel 22, vijfde lid, van de Beroepswet volgt dat appellante zich met een verzoek om vergoeding van het betaalde griffierecht rechtstreeks tot het Uwv dient te wenden.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van de schade als hiervoor is aangegeven;

Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag groot

€ 1.127,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en

M.S.E. Wulffraat-van Dijk en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op

27 augustus 2008.

(get.) Ch. van Voorst.

(get.) E.M. de Bree.

JL