Centrale Raad van Beroep, 03-10-2008, BF6694, 07-904 WAO
Centrale Raad van Beroep, 03-10-2008, BF6694, 07-904 WAO
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 3 oktober 2008
- Datum publicatie
- 7 oktober 2008
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2008:BF6694
- Zaaknummer
- 07-904 WAO
Inhoudsindicatie
Intrekking WAO-uitkering. Geschiktheid voor eigen werk rechtvaardigt in beginsel de vooronderstelling dat van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO geen sprake is. Bijzondere omstandigheden? Voldoende medische grondslag.
Uitspraak
07/904 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 10 januari 2007, 06/1828 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.P.M.M. Heijkant, advocaat te Dongen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2008, waar namens appellant is verschenen mr. Heijkant, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.H.J.A. Olthof.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is werkzaam geweest als bedieningsman afwerking bij [werkgever] en is in januari 2003 uitgevallen wegens psychische klachten en vermoeidheid. Na afloop van de wachttijd is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellant op 9 juni 2005 op verzoek van het Uwv onderzocht door prof. dr. E.J. Colon, zenuwarts te Tilburg. In zijn rapport van 13 juni 2005 is hij tot de conclusie gekomen dat er bij appellant geen sprake is van een objectief medisch aantoonbare ziekte of gebrek in psychiatrische zin. Vervolgens is appellant op 31 oktober 2005 onderzocht door de verzekeringsarts A. van Irsel, die in zijn rapport van 31 oktober 2005 de conclusie van de zenuwarts Colon heeft onderschreven en heeft vastgesteld dat er bij appellant geen sprake meer is van een stoornis op grond waarvoor hij zijn eigen werk niet meer kan verrichten. Nadat de arbeidsdeskundige H.A. van Leer op 28 november 2005 rapport had uitgebracht, heeft het Uwv appellant bij besluit van 29 november 2005 meegedeeld dat zijn uitkering met ingang van 29 januari 2006 wordt ingetrokken.
2.1. In bezwaar heeft appellant het rapport van de zenuwarts Colon aangevochten. Naar zijn mening is dit rapport vanwege taal- en communicatieproblemen niet op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Daarnaast heeft hij gesteld dat dit rapport niet in overeenstemming is met de eerdere rapporten van 7 juli 2004 en 7 september 2004 van respectievelijk de verzekeringsarts W.J.M. Jansen-van den Boogerd en de psychotherapeut L. Dobbelaere, werkzaam bij GGZ Midden-Brabant.
2.2. Op 9 maart 2006 heeft de bezwaarverzekeringsarts P. Bavelaar rapport uitgebracht, waarin hij de conclusie van de primaire verzekeringsarts heeft onderschreven. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 10 maart 2006 het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
3.1. In beroep heeft appellant dezelfde gronden naar voren gebracht als in bezwaar.
3.2. In reactie op het beroepschrift is van de zijde van het Uwv nog een nadere verklaring d.d. 9 juli 2006 van de zenuwarts Colon ingebracht.
3.3. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
4.1. In hoger beroep heeft appellant een rapport d.d. 10 augustus 2006 van S. Gülsaçan, psychiater te Rotterdam, ingebracht waarop van de zijde van het Uwv is gereageerd door middel van een rapport d.d. 6 december 2007 van de senior-bezwaarverzekeringsarts T.J.A. Boel.
4.2. Bij schrijven van 6 augustus 2008 zijn van de zijde van appellant nog nadere gedingstukken ingebracht.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Het Uwv heeft de uitkering van appellant met ingang van 29 januari 2006 ingetrokken omdat er naar de mening van het Uwv bij hem met ingang van deze datum geen sprake meer is van beperkingen als gevolg van ziekte en hij met ingang van deze datum geschikt wordt geacht voor zijn eigen werk. Dit standpunt kan de Raad op grond van de beschikbare medische gegevens niet voor onjuist houden. Colon is in zijn rapport tot de conclusie gekomen dat er bij appellant geen sprake is van een psychiatrische stoornis en deze conclusie is door de verzekeringsarts, die appellant eveneens heeft onderzocht, en de bezwaarverzekeringsarts onderschreven. De Raad volgt appellant niet in zijn betoog dat het onderzoek van Colon vanwege taal- en communicatieproblemen onzorgvuldig is geweest. De Raad wijst er op dat bij het onderzoek van Colon op 9 juni 2005 een officiële tolk aanwezig is geweest. Ook anderszins is de Raad niet gebleken dat de conclusie van Colon onjuist is. Het in hoger beroep ingebrachte rapport van de psychiater Gülsaçan heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen. Daarvoor verwijst de Raad naar het rapport d.d. 6 december 2007 van de bezwaarverzekeringsarts Boel waarin uiteen is gezet waarom het rapport van Gülsaçan voor het Uwv geen aanleiding heeft gevormd een ander standpunt in te nemen. De Raad kan deze uiteenzetting niet voor onjuist houden. Ten aanzien van de bij schrijven van 6 augustus 2008 door appellant ingebrachte stukken overweegt de Raad dat deze zien op een aanzienlijk latere datum dan thans in geding is. Deze stukken hebben de Raad derhalve evenmin tot een ander oordeel kunnen leiden.
5.2. Naar vaste jurisprudentie van de Raad (zie onder meer LJN ZB8069) rechtvaardigt geschiktheid voor eigen werk in beginsel de vooronderstelling dat van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO geen sprake is. Dit is slechts anders indien dit werk niet meer voorhanden is en zich in het concrete geval bijzondere omstandigheden voordoen welke de juistheid van die vooronderstelling aantasten. Daarvan is naar het oordeel van de Raad in dit geval geen sprake. Weliswaar is appellant inmiddels bij zijn oude werkgever ontslagen maar de Raad is niet gebleken dat soortgelijke werkzaamheden niet elders beschikbaar zijn.
5.3. Op grond van het vorenstaande is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2008.
(get.) R.C. Stam.
(get.) A.C. Palmboom.
RB