Home

Centrale Raad van Beroep, 14-10-2008, BF9294, 08-2969 WWB + 08-2970 WWB + 08-4451 WWB-VV + 08-4453 WWB-VV

Centrale Raad van Beroep, 14-10-2008, BF9294, 08-2969 WWB + 08-2970 WWB + 08-4451 WWB-VV + 08-4453 WWB-VV

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
14 oktober 2008
Datum publicatie
16 oktober 2008
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2008:BF9294
Zaaknummer
08-2969 WWB + 08-2970 WWB + 08-4451 WWB-VV + 08-4453 WWB-VV

Inhoudsindicatie

Verzwegen middelen. Spaarrekening. Intrekking bijstand. Niet is aangetoond dat het tegoed op de bankrekening uit de bijstandsuitkering is gespaard. Het bestuursorgaan heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de door verzoeker aangevallen uitspraak en evenmin om een voorlopige voorziening gevraagd. Ten onrechte geen nieuw besluit op bezwaar genomen. Kortsluiting.

Uitspraak

08/2969 WWB

08/2970 WWB

08/4451 WWB-VV

08/4453 WWB-VV

Centrale Raad van Beroep

Voorzieningenrechter

U I T S P R A A K

als bedoeld in de artikelen 8:84, tweede lid, en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening van:

[Naam verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker)

in verband met het hoger beroep van

verzoeker

tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 16 april 2008, 07/1558 en 07/1681 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

verzoeker

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Beesel (hierna: College).

Datum uitspraak: 14 oktober 2008

I. PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.

Partijen hebben naar aanleiding van vragen van de kant van de Raad schriftelijke inlichtingen verstrekt.

Het verzoek is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 16 september 2008. Partijen - verzoeker met voorafgaand bericht daarvan - zijn niet verschenen.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

1.2. Ingevolge artikel 8:86 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.

1.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

2.1. Verzoeker ontving sinds juni 1988 een bijstandsuitkering, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een belastingsignaal heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan verzoeker verleende bijstand. Uit dat onderzoek, waarvan het resultaat is neergelegd in een rapport van 15 mei 2007, is naar voren gekomen dat verzoeker beschikt over een - bij het College niet bekende - spaarrekening bij de Rabobank, met nummer [rekeningnummer].

2.2. Op basis van de onderzoeksbevindingen heeft het College, voor zover in dit geding van belang, bij besluit van 3 augustus 2007 de bijstand van verzoeker met ingang van 1 juli 2007 beëindigd (lees: ingetrokken) op de grond dat verzoeker beschikt over vermogen boven de voor hem geldende grens van het vrij te laten vermogen van (destijds) € 5.245,--.

2.3. Bij besluit van 5 november 2007 heeft het College het tegen het besluit van 3 augustus 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is onder meer overwogen dat verzoeker niet heeft aangetoond dat het tegoed op de hiervoor genoemde bankrekening uit de bijstandsuitkering is gespaard.

3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met een bepaling omtrent het griffierecht - onder meer het beroep tegen het besluit van 5 november 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, en het College opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 3 augustus 2007. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat vast is komen te staan dat verzoeker heeft beschikt over vermogen in de vorm van een spaarrekening, dat niet aannemelijk is geworden dat verzoeker het tegoed op deze spaarrekening heeft opgebouwd door te sparen van zijn bijstandsuitkering, dat de te beoordelen periode loopt van 1 juli 2007 tot en met de datum van het primaire besluit, en dat niet is komen vast te staan dat verzoeker in deze hele periode beschikte over vermogen boven de grens van het vrij te laten vermogen.

4. Verzoeker heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd - naar de voorzieningenrechter begrijpt - voor zover het betreft het oordeel van de rechtbank dat zijn spaarrekening moet worden gerekend tot het bij de verlening van de bijstand in aanmerking te nemen vermogen en dat het College met inachtneming daarvan een nieuw besluit op bezwaar moet nemen, waarbij dan de gehele ter beoordeling staande periode moet worden betrokken.

5. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.

5.1. De voorzieningenrechter stelt evenals de rechtbank vast dat, nu het College de intrekking van de bijstand ingaande 1 juli 2007 niet heeft beperkt tot een bepaalde periode, volgens vaste rechtspraak van de Raad de beoordeling door de bestuursrechter in een dergelijk geval de periode tot en met de datum van het primaire intrekkingsbesluit bestrijkt. Dat betekent dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat diende te worden bezien of verzoeker in de periode van 1 juli 2007 tot en met 3 augustus 2007 beschikte over teveel vermogen.

5.2. Ook de voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker, door aan het College geen melding te maken van de spaarrekening, de ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden.

5.3. Op 1 juli 2007 bedroeg het tegoed op de spaarrekening € 17.500,--. Dit bedrag ligt ruimschoots boven de voor verzoeker op 1 juli 2007 geldende grens van het vrij te laten vermogen.

5.4. De voorzieningenrechter leidt uit hetgeen verzoeker in zijn hoger beroepschrift en in zijn verzoekschrift aanvoert af, dat hij - evenals bij de rechtbank - een beroep doet op artikel 34, tweede lid, onder c, van de WWB, waarin is bepaald dat niet als vermogen in aanmerking worden genomen spaargelden opgebouwd tijdens de periode waarin bijstand wordt ontvangen. Volgens vaste rechtspraak - de rechtbank heeft daarop ook gewezen - dienen spaargelden echter slechts dan bij de vermogensvaststelling buiten aanmerking te blijven wanneer de betrokkene, mede aan de hand van verifieerbare gegevens, aannemelijk heeft gemaakt dat de opbouw van het vermogen door besparingen op de bijstand zijn gerealiseerd. De voorzieningenrechter kan zich verenigen met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel rust, dat verzoeker hierin niet is geslaagd. Daarbij heeft de rechtbank voorts op goede gronden vastgesteld dat verzoeker voldoende gelegenheid heeft gehad om aan zijn bewijslast te voldoen. In dit verband stelt de voorzieningenrechter ten slotte vast dat het College, gelet op de noodzaak van een behoorlijke controle en verificatie van de aanwezige bescheiden, daaraan geen onnodige of onredelijke eisen heeft gesteld.

6. De rechtbank heeft het College opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

6.1. De voorzieningenrechter heeft het College gevraagd hem daarover nader te informeren. Het College heeft geantwoord dat nog geen nieuw besluit is genomen, aangezien verzoeker hoger beroep heeft ingesteld, en het College de uitkomst daarvan eerst wil afwachten. De voorzieningenrechter merkt hierover op dat door het instellen van het onderhavige hoger beroep de werking van de aangevallen uitspraak niet is opgeschort. Aangezien het College geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de door verzoeker aangevallen uitspraak en evenmin om een voorlopige voorziening heeft gevraagd, was het College derhalve gehouden aan deze uitspraak gevolg te geven en is het nemen van een nieuw besluit op bezwaar derhalve ten onrechte achterwege gebleven.

6.2. Mede met het oog op een definitieve afdoening van het geschil, heeft de voorzieningenrechter aan verzoeker gevraagd dagafschriften over te leggen van de spaarrekening. Uit de door verzoeker overgelegde gegevens blijkt de ontwikkeling van het saldo over de periode van 13 februari 2007 tot en met 30 november 2007. Voor de thans ter beoordeling staande periode van 1 juli 2007 tot en met 3 augustus 2007 is van belang dat - zo blijkt uit de afschriften - gedurende die periode steeds sprake is geweest van een saldo van € 17.500,--. Dat betekent, mede gelet op hetgeen onder 5.3. en 5.4. is overwogen en nu van op dit vermogen in mindering strekkende schulden van verzoeker niet is gebleken, dat het vermogen van verzoeker over de gehele hier ter beoordeling staande periode in de weg staat aan verlening van bijstand. Verzoeker had derhalve met ingang van 1 juli 2007 geen recht meer op bijstand.

6.3. Op grond hiervan is de voorzieningenrechter van oordeel dat er aanleiding is het geschil thans (finaal) af te doen. De voorzieningenrechter zal bepalen dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit van 5 november 2007 in stand blijven. Dat brengt mee dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt, voor zover daarbij aan het College is opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 3 augustus 2007.

7. Uit het voorgaande volgt dat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen grond is, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen.

8. De voorzieningenrechter is niet gebleken van proceskosten aan de zijde van verzoeker die voor vergoeding in aanmerking komen.

III. BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

In de hoofdzaak:

Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat het College een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar tegen het besluit van 3 augustus 2007;

Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit van

5 november 2007 in stand blijven;

Bepaalt dat de gemeente Beesel het door verzoeker in hoger beroep betaalde griffierecht van € 106,-- vergoedt.

In de voorlopige voorzieningprocedure:

Wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2008.

(get.) C. van Viegen.

(get.) A. Badermann.

IJ