Home

Centrale Raad van Beroep, 09-10-2008, BG1013, 07-668 AW

Centrale Raad van Beroep, 09-10-2008, BG1013, 07-668 AW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
9 oktober 2008
Datum publicatie
22 oktober 2008
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2008:BG1013
Zaaknummer
07-668 AW
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 6:21

Inhoudsindicatie

Volgens vaste rechtspraak van de Raad kan, tenzij er sprake zou zijn van wilsgebreken, een bevoegdelijk gedane intrekking van een beroep op grond van de rechtszekerheid na het verstrijken van de beroepstermijn niet meer ongedaan worden gemaakt.

Uitspraak

07/668 AW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Naam appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 december 2006, 04/5588 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het College van bestuur van de [naam Stichting] (hierna: college van bestuur)

Datum uitspraak: 9 oktober 2008

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant is op 25 januari 2007 op nader aan te voren gronden hoger beroep ingesteld.

Op 22 maart 2007 is namens appellant meegedeeld dat het beroep wordt ingetrokken.

Op 28 maart 2007 is de ontvangst van deze intrekking bevestigd aan de gemachtigde van appellant en mededeling gedaan aan het college van bestuur.

Op 2 april 2007 is namens appellant meegedeeld dat de intrekking op een misverstand berust en dat het hoger beroep wordt gehandhaafd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.F. Kortooms, werkzaam bij KNTV-vakorganisatie voor musici. Het college van bestuur is niet verschenen.

II. OVERWEGINGEN

1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad kan, tenzij er sprake zou zijn van wilsgebreken, een bevoegdelijk gedane intrekking van een beroep op grond van de rechtszekerheid na het verstrijken van de beroepstermijn niet meer ongedaan worden gemaakt. De Raad verwijst naar zijn uitspraken van 18 september 1997, LJN ZB7145, TAR 1997, 223 en van 31 december 2004, LJN AS2657.

2. De gemachtigde van appellant heeft allereerst aangevoerd dat hij op grond van de door appellant aan hem verleende machtiging, die hij op 5 februari 2007 heeft gezonden aan de Raad, niet bevoegd was tot intrekking van het hoger beroep en dat hem niet om een intrekkingsmachtiging is verzocht.

Voor zover daarover anders moet worden geoordeeld heeft hij aangevoerd dat er sprake is van dwaling. Hij heeft uit een telefoongesprek en een daarna gevolgde email van appellant begrepen dat appellant de zaak niet meer zag zitten, hetgeen de gemachtigde heeft opgevat als verzoek om intrekking van het hoger beroep. Kort nadat hij het beroep had ingetrokken en deze intrekking aan partijen was bevestigd werd hem duidelijk dat hij had gedwaald omtrent de bedoeling van appellant.

3.1. De Raad overweegt dat de ingediende machtiging om in de procedure op te treden algemeen luidt en geen beperkingen kent.

De Raad is van oordeel dat op een algemene en ongeclausuleerde machtiging als de onderhavige het instellen van hoger beroep kan worden gebaseerd maar dat dit tevens betekent dat ook het verrichten van alle andere proceshandelingen, waaronder het intrekken van dat hoger beroep daaronder moet worden begrepen. Dit verweer kan daarom niet slagen.

3.2. Van een wilsgebrek is geen sprake en met betrekking tot het misverstand tussen appellant en zijn gemachtigde overweegt de Raad dat dit een voor risico van appellant komende omstandigheid vormt en dat dit niet kan worden aangemerkt als verschoonbare dwaling die er toe zou moeten leiden de intrekking als niet gedaan te beschouwen.

4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de intrekking van het hoger beroep niet ongedaan kan worden gemaakt.

5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Verklaart het hoger beroep vervallen.

Deze uitspraak is gedaan door G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en K. Zeilemaker en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2008.

(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.

(get.) M. van Berlo.

HD

Q