Home

Centrale Raad van Beroep, 18-11-2008, BG4791, 07-6452 WWB

Centrale Raad van Beroep, 18-11-2008, BG4791, 07-6452 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
18 november 2008
Datum publicatie
19 november 2008
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2008:BG4791
Zaaknummer
07-6452 WWB

Inhoudsindicatie

Aanvraag bijzondere bijstand buiten behandeling gesteld. Appellante heeft niet kunnen beschikken over de door het College gevraagde gegevens. De afwijzing van de Stadsbank is afgegeven op 9 juni 2006, zodat appellante op 6 juni 2006 redelijkerwijs niet heeft kunnen beschikken over de afwijzing van de voorliggende voorziening.

Uitspraak

07/6452 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 23 oktober 2007, 07/607 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem (hierna: College).

Datum uitspraak: 18 november 2008.

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E.C. Weijsenfeld, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2008. Appellante is daar verschenen bij haar gemachtigde mr. E.C. Weijsenfeld, terwijl het College, met voorafgaand schriftelijk bericht, zich niet heeft doen vertegenwoordigen.

II. OVERWEGINGEN

1. Aan de gedingstukken ontleent de Raad de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Op 11 mei 2006 heeft appellante een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ten behoeve van de kosten van eerste maand huur, borg, bemiddelingsvergoeding en contractskosten van in totaal € 1.155,30. Op 15 en 21 mei 2006 is appellante gevraagd nadere stukken aan te leveren. Omdat appellante niet alle gevraagde stukken, met name het bewijs van afwijzing van een voorliggende voorziening, in dit geval de lening van de Stadsbank, heeft ingeleverd is haar bij brief van 29 mei 2006 een hersteltermijn geboden tot 6 juni 2006. Bij besluit van 13 juni 2006 is de aanvraag van appellante op grond van het bepaalde in artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld.

1.2. Bij besluit van 11 december 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 13 juni 2006 ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming van het College ligt ten grondslag dat de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van eerste huur en borg in verband met het ontbreken van een afwijzing van een voorliggende voorziening niet inhoudelijk kan worden beoordeeld en dat de noodzaak voor het verlenen van bijzondere bijstand niet langer aanwezig is, omdat appellante geld heeft geleend van kennissen en daarmee in de kosten heeft voorzien.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 11 december 2006 ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak en zich daarbij op het standpunt gesteld dat het College de aanvraag niet buiten behandeling heeft gelaten, omdat het College tevens een inhoudelijk oordeel heeft geveld over de aanvraag voor bijzondere bijstand. Daarnaast heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat het College de aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gelaten, aangezien appellante de gevraagde gegevens niet tijdig heeft kunnen overleggen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

4.2. Naar het oordeel van de Raad heeft appellante zich terecht op het standpunt gesteld dat zij niet binnen de gegeven hersteltermijn, te weten 6 juni 2006, heeft kunnen beschikken over de door het College gevraagde gegevens. De afwijzing van de Stadsbank is afgegeven op 9 juni 2006, zodat appellante op 6 juni 2006 redelijkerwijs niet heeft kunnen beschikken over de afwijzing van de voorliggende voorziening.

Voorts is niet gesteld of gebleken dat appellante de aanvraag voor een lening niet tijdig, kort na 15 mei 2006, heeft ingediend. Gelet hierop was het College dan ook niet bevoegd de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te laten. Aangezien de rechtbank dit niet heeft onderkend komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal, de Raad het beroep gegrond verklaren en het besluit van 13 juni 2006 vernietigen wegens strijd met de wet. Het College zal onder herroeping van het primaire besluit een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen. De Raad merkt in dat kader op dat in beginsel geen plaats is voor bijstandsverlening in kosten waarin ten tijde van de aanvraag reeds is voorzien. Dit betekent dat het ná de datum van de aanvraag voor bijzondere bijstand afsluiten van een lening om in de kosten te voorzien, niet in de weg staat aan een bijstandsverlening en evenmin meebrengt dat de noodzaak voor het verlenen van bijzondere bijstand niet langer aanwezig is.

4.3. De Raad ziet ten slotte aanleiding het College te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze worden begroot op € 644,-- in bezwaar, € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep, voor verleende rechtsbijstand.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep gegrond;

Vernietigt het besluit van 11 december 2006;

Bepaalt dat het College een nieuw besluit op bezwaar neemt met in achtneming van deze uitspraak;

Veroordeelt het College in de proceskosten van appellante tot een bedrag groot € 1.932,--, te betalen door de gemeente Haarlem;

Gelast dat de gemeente Haarlem aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 144,-- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en H.C.P. Venema en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 november 2008.

(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans

(get.) B.E. Giesen

IA