Home

Centrale Raad van Beroep, 28-11-2008, BG6336, 07-3576 WAO

Centrale Raad van Beroep, 28-11-2008, BG6336, 07-3576 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 november 2008
Datum publicatie
11 december 2008
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2008:BG6336
Zaaknummer
07-3576 WAO
Relevante informatie
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering [Tekst geldig vanaf 01-01-2023], Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 18

Inhoudsindicatie

Intrekking WAO-uitkering. Voldoende gemotiveerd waarom de beperkingen die zijn vastgesteld in het kader van de indicatie voor de WSW-plaatsing niet zijn gevolgd. Voldoende duidelijk dat de werkzaamheden in de functies, hoewel beide functies het inpakken van bakkerijproducten betreft, grotendeels – althans tenminste 65% – uiteenlopen.

Uitspraak

07/3576 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 7 mei 2007, 06/913 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 28 november 2008

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. D. van der Wal, advocaat te Buitenpost, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2008.

Appellant en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door

W.R. Bos.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, werkzaam als autogeen lasser, is op 9 augustus 2000 uitgevallen ten gevolge van overspannenheid. Later heeft hij ook klachten gekregen vanwege spataderen en klachten aan zijn schouder, arm en nek. Met ingang van 5 augustus 2001 heeft appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Vanaf voorjaar 2004 is hij in het kader van een reïntegratietraject begonnen met een stage bij de metaalafdeling van de Dienst Sociale Werkvoorziening Groningen.

1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellant op 29 april 2005 door verzekeringsarts J.H.M. Peters onderzocht. De verzekeringsarts heeft in zijn rapportage vermeld dat er gezocht is naar een nekhernia, maar dat deze niet is gevonden. Hij heeft op het moment van zijn onderzoek geen specifieke afwijkingen in zijn schouder- en nekfunctie gevonden. In verband met appellants spataderen zijn beperkingen aangenomen voor langdurig staan en verder voor stresserende factoren in arbeid. Appellants beperkingen en mogelijkheden zijn vastgelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

1.3. Bij besluit van 7 december 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellant met ingang van 7 februari 2006 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was.

1.4. Tijdens de bezwaarfase is appellant vanwege zijn aanvraag om een indicatie in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (WSW) op verzoek van het Centrum voor Werk en Inkomen Groningen Noord (CWI) onderzocht door

A. Huisman, psycholoog en R. Mulder, bedrijfsarts van Arbo Unie Groningen.

Zij hebben verslag uitgebracht en in een met een FML vergelijkbare lijst appellants functionele mogelijkheden aangegeven. Daarbij is rekening gehouden met een door de neuroloog gediagnosticeerde nekhernia en een urenbeperking van 20 uur per week.

Dit onderzoek heeft geleid tot een besluit van 10 april 2006 van het CWI waarin appellant is medegedeeld dat hij tot de doelgroep van de sociale werkvoorziening behoort volgens artikel 3 van het Besluit indicatie sociale werkvoorziening.

1.5. Bezwaarverzekeringsarts J. van der Leij, heeft bij rapportage van 25 april 2006 aangegeven dat het beeld zoals dat op grond van het psychologisch onderzoek in opdracht van het CWI naar voren komt in grote lijnen overeen komt met het beeld van betrokkene zoals dat ook uit de rapportage van de primaire verzekeringsarts van 29 april 2005 naar voren komt. Omdat bij het lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts aan nek en schouders geen afwijkingen zijn gevonden, hebben deze klachten niet geleid tot het vaststellen van beperkingen. De in het kader van de WSW vastgestelde beperkingen vanwege appellants nekklachten zijn volgens de bezwaarverzekeringsarts kennelijk volledig gebaseerd op de klachten van appellant. Vanwege het ontbreken van feitelijke afwijkingen kunnen deze klachten in het kader van de WAO-beoordeling niet leiden tot het vaststellen van beperkingen.

Daarbij is de bezwaarverzekeringsarts niet duidelijk op welke gronden de bedrijfsarts van mening is dat er bij appellant een urenbeperking aan de orde is.

1.6. Bij besluit van 5 mei 2006 heeft het Uwv het tegen het besluit van 7 december 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 5 mei 2006, hierna: het bestreden besluit, ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat toelating tot de doelgroep in het kader van de WSW geen rechtstreekse betekenis heeft voor de WAO-beoordeling en dat door het Uwv voldoende is gemotiveerd waarom er geen aanleiding is voor het aannemen van een urenbeperking en waarom de nekklachten geen aanleiding geven tot verdergaande beperkingen.

3. In hoger beroep is namens appellant verwezen naar de uitspraak van de Raad van 24 oktober 2006, LJN AZ0958, waarin is overwogen dat het Uwv nader had dienen te onderzoeken waarom in het kader van de WSW andere, dan wel verder gaande beperkingen werden aangenomen dan het Uwv had vastgesteld.

Daarbij is appellant van mening dat het oordeel van de bedrijfsarts die appellant heeft onderzocht in verband met de indicatiestelling voor de WSW moet worden gevolgd met betrekking tot de urenbeperking.

Ten slotte is aangevoerd dat de functie met sbc-code 111190, inpakker bakkerij, dezelfde functie betreft als de functie met sbc-code 111172, productiemedewerker bakkerij, en dat het duiden van twee dezelfde functies in strijd is met artikel 9, onder a, van het (aangepaste) Schattingsbesluit (Sb).

4.1. Met betrekking tot de verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 24 oktober 2006, overweegt de Raad dat in de onderhavige zaak door de bezwaarverzekeringsarts voldoende is gemotiveerd waarom de beperkingen die zijn vastgesteld in het kader van de indicatie voor de WSW-plaatsing niet zijn gevolgd. Met betrekking tot de nekklachten heeft de bezwaarverzekeringsarts immers aangegeven dat door de neuroloog geen nekhernia is vastgesteld en dat er bij lichamelijk onderzoek niet is gebleken van afwijkingen. Wat betreft de urenbeperking heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat de standaard Verminderde arbeidsduur geen aanleiding hiertoe biedt. De Raad ziet in de toelating tot de doelgroep in het kader van de WSW dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat het oordeel van het Uwv niet zorgvuldig tot stand is gekomen.

4.2. Ten aanzien van hetgeen is aangevoerd met betrekking tot de functies inpakker bakkerij en productiemedewerker bakkerij overweegt dat Raad dat het ten tijde van het hanteren van het zogenoemde Functie Informatiesysteem (FIS) vaste jurisprudentie was dat functies die in verschillende functiebestandcodes waren ondergebracht (hetgeen inhield dat de aan die functies verbonden werkzaamheden niet voor ten minste 65% met elkaar overeenstemden), niet waren aan te merken als één functie (zie bijvoorbeeld LJN ZB7695).

4.3. Thans wordt door het Uwv het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (hierna: CBBS) gebruikt. Onder het CBBS zijn, blijkens de Gebruikershandleiding CBBS, functiebeschrijvingen geclusterd onder circa 360 bestandscodes (Standaard Beroepen Classificatie, Sbc-codes). Een Sbc-code is een label voor inhoudelijk vergelijkbare functies.

4.4. De functieomschrijving van de functie inpakker bakkerij verschilt wezenlijk van de functie van productiemedewerker bakkerij. In de functie inpakker bakkerij is namelijk blijkens de functieomschrijving in de Resultaat Functiebeoordeling sprake van positioneren van gebak onder de snijmachine, het open/dicht vouwen van dozen, het inschuiven van gebak in de dozen en het plaatsen van dozen op de pallet. In de functie productiemedewerker bakkerij is sprake van het opruimen en schoonmaken van lege broodkratten die door chauffeurs zijn gelost, het inpakken van brood, het halen van bakplaten uit de oven en het snijden van grootbrood. Hiermee is naar het oordeel van de Raad duidelijk dat de werkzaamheden in de functies, hoewel beide functies het inpakken van bakkerijproducten betreft, grotendeels – althans tenminste 65% – uiteenlopen.

4.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. Het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag en de rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dat besluit terecht ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.

5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 november 2008.

(get.) R.C. Stam.

(get.) W.R. de Vries.

JL