Centrale Raad van Beroep, 17-12-2008, BG8905, 07-5643 WW
Centrale Raad van Beroep, 17-12-2008, BG8905, 07-5643 WW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 17 december 2008
- Datum publicatie
- 6 januari 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2008:BG8905
- Zaaknummer
- 07-5643 WW
Inhoudsindicatie
Maatregel. Onvoldoende sollicitatieactiviteiten.
Uitspraak
07/5643 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 20 augustus 2007, 07/14 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 december 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J. Pinkster, werkzaam bij de Algemene Onderwijsbond te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting COVOA heeft medegedeeld niet deel te nemen aan het geding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2008. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. van den Berg, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2.1. Aan appellant is met ingang van 1 juni 2006 een uitkering ingevolge de WW toegekend. Op het werkbriefje met betrekking tot de periode van 7 augustus 2006 tot 4 september 2006 heeft appellant vermeld dat hij op 1 september 2006 een sollicitatie heeft verricht, dat hij verder in die periode een hulp-/adviesgesprek heeft gehad met een adviseur van het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en zijn curriculum vitae heeft geplaatst op NationaleVacaturebank.nl en op Monsterboard.nl.
2.2. Het Uwv heeft nader onderzoek gedaan naar het sollicitatiegedrag van appellant in genoemde periode. In dat kader heeft appellant bij brief van 22 september 2006 aan het Uwv medegedeeld dat hij ook nog een sollicitatie heeft verricht op 17 augustus 2006 en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij voldoende sollicitatieactiviteiten had verricht.
2.3. Het Uwv heeft de inschrijvingen op vacaturesites en het gesprek met een adviseur van het CWI niet aangemerkt als concrete sollicitatieactiviteiten. Volgens het Uwv heeft appellant in de genoemde periode slechts twee sollicitatieactiviteiten ontplooid, waarmee hij niet heeft voldaan aan zijn sollicitatieverplichting. Daarom heeft het Uwv bij besluit van 9 oktober 2006 het uitkeringspercentage van de WW-uitkering van appellant bij wijze van maatregel verlaagd met 20% gedurende 16 weken. Bij besluit op bezwaar van 5 december 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 oktober 2006 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog daarbij, voor zover thans nog van belang, dat het Uwv ervan uit mocht gaan dat de sollicitatieplicht onverkort op appellant van toepassing was. De rechtbank achtte de door appellant genoemde omstandigheden met betrekking tot zijn leeftijd, zijn werkervaring, het door hem laatstgenoten salaris en zijn woonplaats niet van dien aard dat appellant geacht kan worden in een zo uitzonderlijke situatie te verkeren dat voor hem de aan artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW ten grondslag liggende vooronderstelling dat in beginsel kan worden aangenomen dat met het verrichten van voldoende sollicitatieactiviteiten de kans toeneemt dat arbeid wordt verkregen en dat daarmee het werkloosheidsrisico wordt verkleind, niet zou gelden. Verder onderschreef de rechtbank het standpunt van het Uwv dat appellant in de in geding zijnde periode slechts twee concrete sollicitaties heeft verricht. Ook de rechtbank was van oordeel dat het plaatsen van een curriculum vitae op een vacaturesite niet kan gelden als het verrichten van een concrete sollicitatie. De rechtbank achtte een dergelijke handeling onvoldoende concreet, aangezien de sollicitatie niet rechtstreeks is gericht aan een specifiek door appellant uitgekozen werkgever. Reeds daarom kan een dergelijke activiteit naar het oordeel van de rechtbank niet gelijk worden gesteld met het versturen van een open sollicitatiebrief.
4.1. Appellant heeft in hoger beroep zijn stelling gehandhaafd dat de sollicitatieplicht niet onverkort op hem van toepassing is en dat het plaatsen van een curriculum vitae op een vacaturesite een concrete sollicitatieactiviteit is. Appellant heeft betoogd dat die activiteit gelijkgesteld kan worden met het verrichten van een open sollicitatie. Appellant heeft hierbij benadrukt dat het plaatsen van zijn curriculum vitae op een vacaturesite vanwege het grote aantal werkgevers dat daarmee wordt bereikt een aanmerkelijk grotere kans op succes heeft dan een open sollicitatie bij een werkgever van wie niet bekend is of die een vacature heeft.
5. De Raad, oordelend over de aangevallen uitspraak, overweegt als volgt.
5.1. De Raad kan zich geheel verenigen met het in 3 weergegeven oordeel van de rechtbank en de daaraan door de rechtbank ten grondslag gelegde overwegingen. Hieruit volgt dat de Raad met de rechtbank van oordeel is dat het Uwv appellant terecht heeft verweten dat hij in de periode van 7 augustus 2006 tot en met 3 september 2006 niet heeft voldaan aan zijn sollicitatieverplichting.
5.2. Nu ook de Raad niet is gebleken dat appellant het niet nakomen van die verplichting in verminderde mate kon worden verweten heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het Uwv terecht een korting van het uitkeringspercentage van 20% over 16 weken heeft opgelegd.
5.3. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.A. Reinders als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) M.J.A. Reinders.
BvW
1512