Centrale Raad van Beroep, 09-01-2009, BG9844, 06-5640 WAO
Centrale Raad van Beroep, 09-01-2009, BG9844, 06-5640 WAO
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 9 januari 2009
- Datum publicatie
- 15 januari 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2009:BG9844
- Zaaknummer
- 06-5640 WAO
Inhoudsindicatie
Herziening WAO-uitkering. Door het Uwv is onvoldoende gemotiveerd dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies voor appellante, gelet op de in de FML vastgestelde beperking ten aanzien van concentreren van de aandacht, geschikt zijn te achten.
Uitspraak
06/5640 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 7 augustus 2006, 05/2359 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft J.R. Beukema, werkzaam bij Juricon adviesgroep b.v., gevestigd te Assen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft - onder bijvoeging van een tweetal rapporten - een verweerschrift ingediend.
Nadien hebben partijen nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2008. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Florijn.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was laatstelijk werkzaam als medewerker account support gedurende 36 uur per week. In verband met diverse klachten is haar met ingang van 26 juli 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 11 april 2003 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 5 april 2003 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.3. Het daartegen door appellante gemaakte bezwaar is bij besluit van 15 april 2004 ongegrond verklaard.
1.4. Bij uitspraak van 8 april 2005 (04/1381) heeft de rechtbank het tegen het besluit van 15 april 2004 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
1.5. Bij besluit van 14 juli 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante weer ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven en het beroep ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank bestreden. Het dispuut tussen partijen in hoger beroep spitst zich toe op de vraag of door het Uwv voldoende is gemotiveerd dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies voor appellante, gelet op de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 juni 2005 vastgestelde beperking ten aanzien van concentreren van de aandacht, geschikt zijn te achten. Appellante meent van niet, terwijl het Uwv het ingenomen standpunt handhaaft.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal heeft in zijn rapport van 28 juni 2005 overwogen, dat er aanleiding bestaat appellante beperkt te achten ten aanzien van het concentreren van de aandacht. De FML is door hem gewijzigd in die zin dat in de rubriek Persoonlijk functioneren het item “Concentreren van de aandacht” beperkt is geacht (“kan zich niet langer dan een half uur concentreren op een informatiebron (krant, actualiteiten programma op radio of tv)”).
4.2.1. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige J. den Hartog, na overleg met de bezwaarverzekeringsarts Admiraal, in zijn rapport van 7 juli 2005 aangegeven appellante in staat te achten een drietal van de oorspronkelijk geselecteerde functies te verrichten. Het gaat om de volgende functies:
- productiemedewerker filetafdeling (één functie behorend tot sbc-code 111172, productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie),
- samensteller printplaten en printmonteur, (twee functies behorend tot sbc-code 111180, productiemedewerker industrie (samenstellen van producten),
- stikster meubelbekleding, gordijnennaaister, coupeuse (vijf functies behorend tot sbc-code 272043, productiemedewerker textiel, geen kleding).
4.2.2. De geschiktheid van deze functies is, voor zover het aspect “concentreren van de aandacht” als volgt door de bezwaararbeidsdeskundige gemotiveerd:
“Bij deze eenvoudige productiefunctie is het vasthouden van de concentratie voor een periode welke cliëntes mogelijkheden te boven gaat niet aan de orde. Het betreft zeer eenvoudig routinematig werk waarbij op routine en niet op langdurige noodzakelijk vastgehouden concentratie wordt gewerkt.” (sbc-code 111172).
4.2.3. Ten aanzien van de overige functies, voorzover deze nog geschikt werden geacht, is aan de hiervoor genoemde motivering het volgende toegevoegd:
“Als de benodigde aandacht uitgelegd moet worden als concentratie dan kan ik aangeven dat er geen noodzaak is de concentratie langer dan 30 minuten vast te houden.
Cliënt is beperkt voor langdurige concentratie maar de beperking speelt pas een rol na
30 minuten onafgebroken concentreren zonder mogelijkheid tot wat ik noem “geestelijk vertreden”.
Vanuit die optiek bezien is er geen reden deze functie voor ongeschikt te houden.”
4.2.4. In zijn rapporten van 3 oktober 2005 en 7 december 2006 heeft de bezwaararbeidsdeskundige (nogmaals) naar voren gebracht dat de beperkingen van appellante dermate discreet (gering) zijn dat de benodigde concentratie, voor zover daarvan sprake is, bij dit soort eenvoudige productiewerk van appellante gevraagd en gevergd mag worden.
4.3.1. Anders dan rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv er niet in is geslaagd toereikend te motiveren dat de aan het bestreden besluit ten grondslag functies de belastbaarheid van appellante op het punt van het concentreren van de aandacht niet overschrijden. Hij overweegt daartoe als volgt.
4.3.2. Zoals hiervoor in overweging 4.1 aangegeven is het concentreren van de aandacht beperkt in die zin dat appellante zich niet langer dan een half uur kan concentreren op een informatiebron.
4.3.3. In de functie productiemedewerker filetafdeling (SBC-code 111172) is de zitbelasting (tijdens het werk, belastingpunt 5.2.0): tijdens 4 werkuren 1 maal ongeveer 60 minuten aaneen.
In de functie samensteller printplaten (SBC-code 111180) is de zitbelasting: tijdens 2 werkuren 1 maal ongeveer 45 minuten achtereen en tijdens 2 werkuren 2 maal ongeveer 30 minuten achtereen (functienummer 8142-0778-023) en dagelijks gedurende niet meer dan ongeveer 4 uren: tijdens 2 werkuren 1 maal ongeveer 60 minuten achtereen en tijdens 2 werkuren 2 maal ongeveer 30 minuten achtereen (functienummer 3693-3333-002).
In de functie stikster meubelbekleding (SBC-code 272043) is de zitbelasting: dagelijks gedurende niet meer dan ongeveer 4 uren: tijdens 3 werkuren 1 maal ongeveer 60 minuten achtereen en tijdens 1 werkuur 1 maal ongeveer 45 minuten achtereen.
In de twee eveneens tot de SBC-code behorende functie gordijnennaaister is de zitbelasting: dagelijks gedurende niet meer dan ongeveer 4 uren: tijdens 4 werkuren 1 maal ongeveer 60 minuten achtereen.
4.4. Het is de Raad - ook tijdens het onderzoek ter zitting - niet duidelijk geworden hoe de ten aanzien van appellante in de FML aangenomen concentratiebeperking zich verhoudt tot de hiervoor aangegeven zitbelasting. De motivering van de bezwaararbeidsdeskundige dat appellante zich ‘geestelijk’ kan vertreden acht de Raad onvoldoende, evenals de ter zitting door de gemachtigde van het Uwv geopperde mogelijkheid dat in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voldoende vertredingsmogelijkheden zijn. Dit acht de Raad, nu deze niet zijn vermeld in het Resultaat functiebeoordeling van de in 4.3 vermelde functies een ongeoorloofde relativering van de gegevens zoals vermeld in de functiebelasting.
5.1. Uit hetgeen hiervoor onder 4 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, zodat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7: 12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit brengt mee dat ook de aangevallen uitspraak niet kan worden gehandhaafd.
5.2. Het Uwv dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daarom ligt het thans niet op de weg van de Raad om zich over mogelijke schade uit te spreken, omdat nog niet vaststaat hoe het nieuwe besluit gaat luiden. Het Uwv zal bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar tevens aandacht moeten besteden aan de vraag in hoeverre er termen zijn om schade te vergoeden.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Tevens komen voor vergoeding in aanmerking de door de deskundigen van het Neurologisch Expertise en BehandelCentrum te Diever in hoger beroep uitgebrachte rapporten, tot een bedrag van € 1.100,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante tot een bedrag groot € 2.066,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 142,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M. Lochs.
GdJ