Centrale Raad van Beroep, 13-02-2009, BH2837, 07-4758 WAO
Centrale Raad van Beroep, 13-02-2009, BH2837, 07-4758 WAO
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 13 februari 2009
- Datum publicatie
- 17 februari 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2009:BH2837
- Zaaknummer
- 07-4758 WAO
Inhoudsindicatie
Intrekking WAO-uitkering. Niet kan worden staande gehouden dat er geen redelijke proportionaliteitsrelatie bestaat tussen de in het Schattingsbesluit 2004 gekozen middelen en het met dat besluit beoogde doel. Voorts heeft de Raad geoordeeld dat in het in dat geschil voorliggende geval het beroep op artikel 1 EP faalde. Geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de situatie van appellante zodanig afwijkt van de situatie aan de orde in de uitspraak van 10 juli 2008, LJN BD8561, dat in dit geval tot een ander oordeel ten aanzien van het beroep op artikel 1 EP moet worden gekomen.
----------
Intrekking WAO-uitkering. Onrechtmatige ontneming van eigendom? De Raad heeft in zijn uitspraak van 10 juli 2008, LJN BD8561, geoordeeld dat niet kan worden staande gehouden dat er geen redelijke proportionaliteitsrelatie bestaat tussen de in het Schattingsbesluit 2004 gekozen middelen en het met dat besluit beoogde doel. Beroep op art. 1 van Protocol nr.1 bij het EVRM faalt. De door appellante naar voren gebrachte gegevens van statistische aard leiden niet tot een ander oordeel. Situatie van appellante wijkt ook niet af van de situatie aan de orde in die uitspraak.
Uitspraak
07/4758 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 13 juli 2007, 06/634 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 februari 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door F. Westerveld. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. P.C.M. Huijzer.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank heeft op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen het beroep van appellante gericht tegen het besluit van 20 maart 2006 – waarbij het Uwv, beslissend op bezwaar, heeft gehandhaafd zijn besluit de WAO-uitkering van appellante met ingang van 19 december 2005 in te trekken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per die datum is afgenomen naar minder dan 15% – ongegrond verklaard.
2.1.1. Appellante heeft in hoger beroep, kort samengevat, aangevoerd dat het Schattingsbesluit 2004, op welk besluit het besluit van 20 maart 2006 is gebaseerd, verbindende kracht mist. Naar haar mening bevat het Schattingsbesluit 2004 geen passend en geschikt instrumentarium om de in dat besluit gestelde doelen te realiseren en om een reële schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid mogelijk te maken. Naar de opvatting van appellante leidt toepassing van het Schattingsbesluit 2004 tot onrechtmatige ontneming van eigendom en mitsdien tot strijd met artikel 1 van Protocol nr.1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (artikel 1 EP).
2.1.2. Appellante heeft voorts, onder verwijzing naar hetgeen zij reeds in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht, aangevoerd dat zij meer beperkt is dan aangenomen en dat zij de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet kan vervullen.
2.2.1. Het Uwv heeft zich in verweer primair op het standpunt gesteld dat de grieven van appellante weergegeven in overweging 2.1.1 buiten behandeling dienen te blijven, nu deze grieven niet in beroep bij de rechtbank naar voren zijn gebracht en mitsdien niet door de rechtbank zijn beoordeeld. Subsidiair heeft het Uwv gewezen op de door de Raad ter zake van de in overweging 2.1.1 weergegeven beroepsgronden inmiddels gevormde jurisprudentie.
2.2.2. Ten aanzien van de beroepsgronden van appellante weergegeven in overweging 2.1.2 heeft het Uwv zich geschaard achter het oordeel van de rechtbank.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. De Raad volgt het Uwv niet in zijn primaire standpunt. In de Algemene wet bestuursrecht, de Beroepswet, noch in de rechtspraak van de Raad is grondslag te vinden voor een grondenfuik als door het Uwv beoogd.
3.3. De Raad heeft in zijn uitspraak van 10 juli 2008, LJN BD8561, geoordeeld dat niet kan worden staande gehouden dat er geen redelijke proportionaliteitsrelatie bestaat tussen de in het Schattingsbesluit 2004 gekozen middelen en het met dat besluit beoogde doel. Voorts heeft de Raad geoordeeld dat in het in dat geschil voorliggende geval het beroep op artikel 1 EP faalde.
3.4. Hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht – waaronder een groot aantal gegevens van statistische aard – heeft de Raad niet tot een ander oordeel omtrent de proportionaliteitsrelatie gebracht dan neergelegd in zijn uitspraak van 10 juli 2008. Uit de door appellante ingebrachte gegevens volgt niet dat de Raad bij de totstandkoming van zijn oordeel, zoals neergelegd in de uitspraak van 10 juli 2008, van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. In hetgeen appellante naar voren heeft gebracht heeft de Raad evenmin aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de situatie van appellante zodanig afwijkt van de situatie aan de orde in de uitspraak van 10 juli 2008, dat in dit geval tot een ander oordeel ten aanzien van het beroep op artikel 1 EP moet worden gekomen. De Raad volstaat met een verwijzing naar zijn uitspraak van 10 juli 2008.
3.5. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de in hoger beroep herhaalde gronden als bedoeld in overweging 2.1.2 afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en mitsdien ook de overwegingen die de rechtbank heeft gewijd aan de resultaten verkregen met de fietsergometer. De stelling van appellante dat een onderzoek met een fietsergometer een onderzoek is dat in de reguliere geneeskunde wordt gebruikt gaat eraan voorbij dat de wijze waarop in dit geval de resultaten van het onderzoek zijn geïnterpreteerd nog geenszins als algemeen aanvaard binnen de reguliere geneeskunde worden beschouwd.
3.6. Het hoger beroep van appellante treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.M. Zeijen en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2009.
(get.) J. Brand.
(get.) A.C. Palmboom.
KR