Home

Centrale Raad van Beroep, 20-02-2009, BH3682, 08-3077 WSF

Centrale Raad van Beroep, 20-02-2009, BH3682, 08-3077 WSF

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
20 februari 2009
Datum publicatie
23 februari 2009
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2009:BH3682
Zaaknummer
08-3077 WSF
Relevante informatie
Wet studiefinanciering 2000 [Tekst geldig vanaf 07-04-2023], Wet studiefinanciering 2000 [Tekst geldig vanaf 07-04-2023] art. 3.14

Inhoudsindicatie

Geen sprake van een langdurig ernstig verstoorde verhouding: de relatie tussen ouder en kind is niet zodanig fundamenteel en structureel verstoord dat loskoppeling de enige weg is, zoals in gevallen waarbij ernstig fysiek en/of geestelijk geweld een rol heeft gespeeld.

Uitspraak

08/3077 WSF

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 april 2008, 07/810 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[betrokkene] (hierna: betrokkene),

en

appellante.

Datum uitspraak: 20 februari 2009

I. PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld en betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2009. Voor appellante is verschenen drs. E.H.A. van den Berg. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door A.L. Jonkers, werkzaam bij ASVA Studentenunie Rechtsbureau te Amsterdam.

II. OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 23 februari 2007 is ongegrond verklaard het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van appellante van 10 november 2006 tot weigering om bij de vaststelling van een aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van de vader van betrokkene (verzoek om loskoppeling).

2.1. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van betrokkene tegen het besluit van 23 februari 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, appellante opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen en een en ander beslist over griffierecht en proceskosten.

2.2. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen (waarbij voor eiseres moet worden gelezen betrokkene en voor appellante verweerster):

“De rechtbank is in het onderhavige geval van oordeel dat, afgaande op hetgeen eiseres onbetwist heeft aangevoerd, er sprake is van een conflict tussen eiseres en haar vader en dat het daarbij gaat om meer dan een conflict van alleen financiële aard in verband met haar studie. In navolging van de CRvB in de hiervoor genoemde uitspraak (van 29 februari 2008, LJN BC5862) stelt de rechtbank vast dat ook buiten de door verweerster opgesomde situaties zich een ernstig verstoorde verhouding kan voordoen tussen ouder en kind zoals bedoeld in het eerste lid van artikel 3.14 WSF 2000. In dit geval is niet alleen sprake van het ontbreken van een relatie tussen vader en dochter, maar kan deze verhouding ook ernstig verstoord worden genoemd. Daarbij kent de rechtbank vooral betekenis toe aan de omstandigheid dat eiseres zich niet heeft kunnen neerleggen bij het feit dat haar vader zich volledig van haar distantieerde, dat zij jarenlang tevergeefs toenadering tot hem heeft gezocht maar door hem is afgewezen, totdat haar vader letterlijk onbereikbaar voor haar is geworden: zij heeft, zoals zij ter zitting aangaf, sinds 2 jaar geen telefoonnummer meer van hem. Eiseres heeft een aantal verklaringen overgelegd, waaronder een verklaring van haar moeder en een verklaring van de studentendecaan van de Universiteit van Amsterdam als ter zake deskundige. In deze laatste verklaring is uiteengezet dat de vader zich sinds de scheiding van haar ouders zich niet meer met haar en haar zusje heeft bemoeid en eiseres voor de daardoor opgelopen psychische schade professioneel behandeld is.

De verstoorde relatie dateert derhalve niet van kort vóórdat eiseres haar aanvraag om loskoppeling heeft ingediend, maar heeft zich na de scheiding van haar ouders steeds verder ontwikkeld; voor zover er contact is geweest, was dit uitsluitend op initiatief van eiseres. Ten tijde van het bestreden besluit was derhalve sprake van een langdurig conflict.

De rechtbank is, dit alles in aanmerking genomen, van oordeel dat verweerster bij het in acht nemen van alle relevante factoren niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot de conclusie dat het hier niet gaat om een langdurig ernstig verstoorde verhouding tussen ouder en studerende als in artikel 3.14 van de WSF 2000 bedoeld en in de artikelen 6 en 7 van het BSF 2000 uitgewerkt.”.

3.1. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat betrokkene valt in de categorie studerenden waarbij er sprake is van onthechting en vervreemding die optreedt tussen de ouder en de studerende na de echtscheiding van de ouders. Kenmerkend voor deze categorie is dat er na de echtscheiding sprake is van een allengs minder wordende betrokkenheid en interesse van de ouder in het kind waarbij vooral de nieuwe gezinssituatie van de ouder een versterkende rol in het proces van onthechting en vervreemding speelt. Deze categorie komt niet in aanmerking voor financiële loskoppeling van de ouder, aangezien er geen sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en studerende dat zodanig ernstig is dat het contact geheel is verbroken. Daar betrokkene niet aan deze voorwaarde voldoet, is het bezwaarschrift destijds op goede grond ongegrond verklaard. Dit geldt te meer, daar betrokkene ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar blijkens de overgelegde verklaringen nog contact had met haar vader (in ieder geval ten minste éénmaal in de drie maanden).

3.2. Subsidiair heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank haar ten onrechte heeft veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 644,-- als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

4. Betrokkene heeft zich in haar verweerschrift geschaard achter de aangevallen uitspraak, ook wat de proceskostenveroordeling betreft.

5.1. De Raad overweegt als volgt.

5.2.1. Het geschil in hoger beroep is toegespitst op de vraag of er sprake is van een conflict als bedoeld in artikel 6, aanhef en onder a, (gelezen in samenhang met artikel 7) van het BSF 2000.

5.2.2. Op basis van de in dit geval voorliggende concrete feiten en omstandigheden, zoals die door betrokkene en anderen te harer behoeve naar voren zijn gebracht (immers, de vader is niet gehoord en heeft volstaan met een brief van 15 december 2006, niet meer inhoudend dan dat hij niet financieel kan en zal bijdragen aan de studie geschiedenis van betrokkene), is niet staande te houden dat die vraag door appellante ten onrechte ontkennend is beantwoord.

5.2.3. Betrokkene heeft in de door haar afgelegde - door haar moeder alsook anderen die haar jarenlang van nabij hebben meegemaakt bevestigde - verklaringen een beeld geschetst van een vader die zich sinds haar 12e jaar in emotioneel en ook ander opzicht niets tot nauwelijks iets gelegen laat liggen aan haar waardoor zij - begrijpelijkerwijs - tot in het diepst van haar ziel is geraakt. Haar vader laat het ten opzichte van haar volkomen afweten en van een wezenlijke relatie met haar vader is dus duidelijk geen sprake.

5.2.4. Echter, het langdurig ontbreken van zo’n relatie betekent nog niet dat er sprake is van het hebben van een conflict als bedoeld in artikel 6, zoals uitgewerkt in artikel 7 van het BSF 2000. Bij zo’n conflict moet het gaan om een langdurig ernstig verstoorde verhouding in de zin van de wet en in dat kader is vereist dat de relatie tussen ouder en kind zodanig fundamenteel en structureel is verstoord dat loskoppeling de enige weg is, zoals in gevallen waarbij ernstig fysiek en/of geestelijk geweld een rol heeft gespeeld. Uit hetgeen betrokkene heeft aangevoerd en ter zitting ter toelichting daarop nog naar voren heeft gebracht, is niet af te leiden dat zo’n geval hier aan de orde is. Van (in de Nota van Toelichting bij het BSF 2000 als niet meer dan mogelijkheden - naast andere - genoemde) diepgaande, met ernstige conflicten gepaard gaande verschillen van inzicht over met name levensovertuiging, geloof of cultuur tussen betrokkene en haar vader is evenmin kunnen blijken.

5.2.5. De door betrokkene overgelegde verklaringen van P. Schoemaker, studentendecaan van de Universiteit van Amsterdam (waaraan betrokkene per 1 september 2006 is gaan studeren), van drs. W. Huijsmans, afdelingshoofd en docent bij het Spinoza Lyceum (waaraan betrokkene van augustus 1999 tot en met juli 2005 les heeft gehad), en van W. Distelbrink, de huisarts bij wie betrokkene sinds 1996 patient is, bevatten geen concrete gegevens aan de hand waarvan kan worden gekomen tot de conclusie dat aan de zogenoemde conflicteis is voldaan. Daargelaten kan worden of die verklaringen zijn gebaseerd op bij hen bestaande eigen wetenschap, door hen verricht onderzoek en/of door hen persoonlijk opgedane ervaringen (op grond waarvan zij kunnen worden beschouwd als ter zake deskundigen als bedoeld in artikel 7, derde lid, van het BSF 2000), en niet geheel of grotendeels zijn gebaseerd op door betrokkene en/of anderen te harer behoeve aangereikte gegevens.

6. Gelet op het vorenstaande slaagt het hoger beroep van appellante. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, het beroep tegen het besluit op bezwaar van 23 februari 2007 alsnog ongegrond dient te worden verklaard en de Raad niet toekomt aan de subsidiaire grief van appellante over de proceskostenveroordeling door de rechtbank.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en I.M.J. Hilhorst - Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2009.

(get.) G. van der Wiel.

(get.) A.C.A. Wit.

JL