Home

Centrale Raad van Beroep, 12-03-2009, BH6073, 06-4980 AOW

Centrale Raad van Beroep, 12-03-2009, BH6073, 06-4980 AOW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
12 maart 2009
Datum publicatie
16 maart 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2009:BH6073
Zaaknummer
06-4980 AOW

Inhoudsindicatie

Weigering AOW-uitkering. Appellant is niet bekend in het bevolkingsregister en is evenmin geregistreerd in de administratie van het pensioenfonds van het bedrijf waar hij zegt gewerkt te hebben in bedoelde periode. Evenmin heeft appellant andere overtuigende, objectieve en verifieerbare stukken - zoals (vervolg)bewijzen van inschrijving bij het ziekenfonds in latere jaren - over kunnen leggen waaruit blijkt dat hij in die periode verzekerd was voor de AOW.

Uitspraak

06/4980 AOW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

M. [A.], wonende te Marokko (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 juli 2006, 04/4841 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).

Datum uitspraak: 12 maart 2009

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A. Wintjes, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Namens appellant heeft mr. D. Martens, kantoorgenoot van mr. Wintjes voornoemd, nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2009. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van de Nes.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, geboren in 1924, heeft in april 2001 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd, stellende dat hij tussen 24 januari 1971 en 23 maart 1975 bij twee verschillende werkgevers in Rotterdam - fonetisch kennelijk omschreven als Younkhout en Hilk - werkzaam is geweest. Bij deze aanvraag heeft hij een met ingang van 29 januari 1971 geldig hulpbewijs van inschrijving bij het Algemeen Ziekenfonds A.Z.R. als verplicht verzekerde overgelegd op naam van [S.].

1.2. In juni 2001 heeft appellant nadere gegevens verschaft aan de Svb. Hierbij gaf hij te kennen dat hij tussen 24 januari 1971 en 15 januari 1977 bij Hilk en Younkhaout werkzaam was geweest.

1.3. Nadat was gebleken dat het dossier van appellant in het ongerede was geraakt heeft hij in februari 2003 opnieuw een aanvraagformulier voor een AOW-pensioen ingediend. Op dit formulier heeft appellant opgegeven dat hij van 24 januari 1971 tot 31 december 1976 bij Jan v.d. Goes te Bleiswijk werkzaam was. J.A.M. van der Goes heeft dit door middel van een door hem op verzoek van de Svb ingevulde verklaring van 15 mei 2003 bevestigd, waarbij hij heeft aangegeven dat appellant en M. [S.] één en dezelfde persoon is.

1.4. De Svb heeft nader onderzoek verricht. Daaruit bleek dat appellant, niet op de naam [A.] noch op de naam [S.], geregistreerd is geweest in het bevolkingsregister. Bij het pensioenfonds van de firma Van der Goes was appellant evenmin bekend.

J.A.M. van der Goes was - desgevraagd - niet in staat bescheiden over te leggen waaruit blijkt dat appellant van 24 januari 1971 tot 31 december 1976 bij zijn bedrijf werkzaam is geweest.

1.5. Bij besluit van 4 juli 2003 heeft de Svb de aanvraag van appellant afgewezen op de grond dat appellant na 1 januari 1957 niet verzekerd is geweest voor de AOW.

1.6. Het tegen dit besluit namens appellant gemaakte bezwaar is bij besluit van 23 augustus 2004 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.

2.1. In beroep heeft appellant een schriftelijke verklaring overgelegd van J.A.M. van der Goes, waarin deze te kennen geeft dat er in het Tuinbouwbedrijf Van der Goes, dat hij inmiddels heeft overgedragen aan zijn zoons, geen administratie meer aanwezig is over de jaren 1971 tot en met 1976. Ook heeft appellant een door vijf in Marokko verblijvende getuigen ondertekende verklaring ingebracht, inhoudende dat appellant in Nederland gewerkt heeft bij ‘Yan Ankhouch’. Voor de zitting bij de rechtbank had de gemachtigde van appellant drie getuigen meegenomen, maar die zijn door de rechtbank niet gehoord omdat zij weliswaar een verklaring zouden kunnen afleggen over appellants aanwezigheid in Nederland, maar niet konden verklaren over de door appellant verrichte werkzaamheden alhier.

2.2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit in de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard, overwegende - kort gezegd - dat appellant er niet afdoende in geslaagd is om aan te tonen dat hij daadwerkelijk van 1971 tot en met 1976 bij de firma Van der Goes heeft gewerkt.

3.1. In hoger beroep is namens appellant betoogd dat de rechtbank en de Svb onvoldoende rekening hebben gehouden met de moeilijkheden die appellant ondervindt om, ruim 30 jaar later, aan te tonen dat hij als ‘gastarbeider’ in Nederland werkzaam is geweest en gedurende die tijd woonachtig was in een caravan op het terrein van de firma Van der Goes.

3.2. Tevens zijn nog vijf in Marokko opgemaakte en in het Frans gestelde schriftelijke getuigenverklaringen overgelegd. Vier van deze getuigen verklaren - steeds in vrijwel identieke bewoordingen - in Nederland in respectievelijk 1971, 1972, 1973 en 1974 bij ‘Yan Ankhouch’ te hebben gewerkt, alwaar destijds ook appellant werkzaam was. Eén getuige verklaart appellant een aantal malen bezocht te hebben op het adres van de firma Van der Goes.

4. De Raad overweegt het volgende.

4.1. Ter zitting van de Raad is gebleken dat de Svb het, op basis van het door appellant ingediende - negentig dagen geldige - bewijs van inschrijving bij het ziekenfonds van 29 januari 1971 ten name van M. [S.], aannemelijk vindt dat appellant in 1971 in ieder geval tijdelijk verzekerd is geweest voor de AOW. De Svb zal om die reden aan appellant een uitkering ingevolge de AOW toekennen van 2%.

4.2. In verband hiermee kan het bestreden besluit niet standhouden en zal de Raad dat besluit, alsmede de aangevallen uitspraak waarbij dat besluit in stand is gelaten, vernietigen en de Svb opdragen een nieuw besluit te nemen, waarbij aan appellant in elk geval 2% AOW zal moeten worden toegekend.

4.3. In dit hoger beroep is derhalve uitsluitend nog aan de orde de vraag of appellant voldoende aannemelijk heeft kunnen maken dat hij in de periode van 1 januari 1972 tot 31 december 1976 ingezetene van Nederland is geweest of ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting onderworpen is geweest, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de AOW.

4.4. De Raad beantwoordt die vraag, evenals de Svb en de rechtbank, ontkennend en overweegt daartoe het volgende.

4.5. De Raad kan er niet aan voorbij zien dat appellant, blijkens het door de Svb ingestelde onderzoek, niet bekend is in het bevolkingsregister en evenmin geregistreerd is in de administratie van het pensioenfonds van het bedrijf waar hij zegt gewerkt te hebben in bedoelde periode. Evenmin heeft appellant andere overtuigende, objectieve en verifieerbare stukken - zoals (vervolg)bewijzen van inschrijving bij het ziekenfonds in latere jaren - over kunnen leggen waaruit blijkt dat hij in die periode verzekerd was voor de AOW.

4.6. De enkele bewering van appellant zelf dat hij van 1971 tot eind 1976 bij J.A.M. van der Goes werkzaam was heeft de Raad niet overtuigd, reeds omdat appellant dat feit eerst heeft vermeld bij gelegenheid van het derde verzoek om informatie over zijn arbeidsverleden, terwijl hij de eerste keren twee heel andere werkgevers vermeldde en ook omtrent de periode(s) dat hij hier werkzaam geweest zou zijn drie verschillende verklaringen heeft afgelegd.

4.7. Met betrekking tot de overgelegde verklaring van J.A.M. van der Goes en de uit Marokko afkomstige getuigenverklaringen merkt de Raad op dat hij aan deze verklaringen in het licht van voorafgaande niet de waarde kan toekennen die appellant daaraan toegekend zou willen zien.

5.1. Het voorgaande leidt de Raad tot het oordeel dat het hoger beroep voor het overige niet kan slagen.

5.2. De Raad ziet aanleiding om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 322,-- in hoger beroep, voor verleende rechtsbijstand.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;

Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;

Veroordeelt de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 966,-- te betalen door de Sociale verzekeringsbank, waarvan € 644,-- aan de griffier van de Raad;

Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 136,-- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2009.

(get.) M.M. van der Kade.

(get.) W. Altenaar.

EK