Home

Centrale Raad van Beroep, 31-03-2009, BI1806, 07-5917 WWB

Centrale Raad van Beroep, 31-03-2009, BI1806, 07-5917 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
31 maart 2009
Datum publicatie
23 april 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2009:BI1806
Zaaknummer
07-5917 WWB
Relevante informatie
Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023], Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 17, Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 53a

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op de grond dat diens recht op bijstand niet is vast te stellen omdat betrokkene niet naar de sociale dienst is gekomen naar aanleiding van uitnodigingen voor een gesprek op data hier in geding in het kader van een onderzoek naar zijn woonsituatie. Verwijtbaarheid. Schending inlichtingenverplichting.

Uitspraak

07/5917 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 september 2007, 06/1972 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)

Datum uitspraak: 31 maart 2009

I.PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. drs. C.A.R.J. Jacobs, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2009. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.A. Brouwer, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad ontleent aan de stukken en het verhandelde ter zitting de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellant heeft van 1 juni 2004 tot en met 17 januari 2005 bijstand ontvangen in de gemeente Aalsmeer. Na laatstgenoemde datum heeft hij een zwervend bestaan geleid.

1.2. Op 6 september 2005 heeft appellant bij het College een aanvraag om bijstand ingediend waarbij hij heeft aangegeven een kamer te huren op het adres [adres] te [woonplaats]. Op 9 en 10 november 2005 is getracht een huisbezoek bij appellant af te leggen. Vervolgens is op 14 november 2005 omstreeks 09.00 uur een brief in de brievenbus van het door appellant opgegeven woonadres gedeponeerd met het verzoek om op 15 november 2005 bij de sociale dienst te komen. Appellant is niet verschenen. Op 30 november 2005 omstreeks 09.00 uur is opnieuw getracht een huisbezoek bij appellant af te leggen. Omdat appellant niet thuis werd aangetroffen, is wederom een brief in de brievenbus gedaan met het verzoek om op 1 december 2005 om 09.00 uur bij de sociale dienst te komen. Appellant heeft ook aan die uitnodiging geen gevolg gegeven.

1.3. Bij besluit van 5 december 2005 heeft het College de aanvraag van appellant afgewezen op de grond dat diens recht op bijstand niet is vast te stellen omdat hij op 15 november en 1 december 2005 niet naar de sociale dienst is gekomen naar aanleiding van uitnodigingen voor een gesprek op die data in het kader van een onderzoek naar zijn woonsituatie.

1.4. Bij besluit van 2 februari 2006 is het bezwaar tegen het besluit van 5 december 2005 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 2 februari 2006 ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Artikel 17, tweede lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) bepaalt dat de belanghebbende verplicht is aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die nodig is voor de uitvoering van deze wet. Ingevolge artikel 53a, tweede lid, van de WWB is het college bevoegd een onderzoek in te stellen naar de juistheid en de volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening van bijstand.

4.2. Vaststaat dat appellant aan de uitnodigingen om op 15 november 2005 en 1 december 2005 op de sociale dienst te komen teneinde informatie over zijn woonsituatie te verstrekken niet te rechter tijd gehoor heeft gegeven. Aldus heeft hij niet voldaan aan de ingevolge artikel 17, tweede lid, van de WWB op hem rustende verplichting en heeft hij het onderzoek van het College als bedoeld in artikel 53a, tweede lid, van de WWB gefrustreerd met als gevolg dat zijn recht op bijstand in de hier te beoordelen periode van 6 september 2005 tot en met 5 december 2005 niet was vast te stellen.

4.3. Hetgeen appellant in dit verband naar voren heeft gebracht, er in hoofdzaak op neerkomend dat hem van een en ander geen verwijt is te maken, heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen. Het College mag er in beginsel vanuit gaan dat post die ’s ochtends vroeg in de brievenbus van het woonadres van een betrokkene wordt gedaan met een uitnodiging om op de daarop volgende dag bij de sociale dienst te komen, de betrokkene zo tijdig bereikt dat hij aan de uitnodiging gevolg kan geven of om uitstel kan verzoeken. Dat wordt niet anders indien de betrokkene kamerbewoner is. Het komt dan voor zijn risico indien hij voor hem bestemde post niet op de gebruikelijke wijze ontvangt.

4.4. De Raad heeft in het onderhavige geval geen reden gevonden om van voormeld uitgangspunt af te wijken. Blijkens het bezwaarschrift en het beroepschrift in eerste aanleg heeft appellant op 30 november 2005 gezien dat een medewerker van de sociale dienst op zijn adres post in de brievenbus deponeerde. Gezien de gestelde problemen met de ontvangst van zijn post, had appellant die medewerker toen kunnen vragen naar de inhoud van de post of ter zake met de sociale dienst contact kunnen opnemen. Verder had, toen hem de volgende dag bij het openen van de post bleek dat hij op datzelfde tijdstip bij de sociale dienst werd verwacht, van hem verwacht mogen worden dat hij direct telefonisch contact met de sociale dienst zou hebben opgenomen.

4.5. Gezien hetgeen hiervoor onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen, treft het hoger beroep geen doel. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2009.

(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.

(get.) B.E. Giesen.

IA