Home

Centrale Raad van Beroep, 24-04-2009, BI2566, 07-4936 WAO

Centrale Raad van Beroep, 24-04-2009, BI2566, 07-4936 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
24 april 2009
Datum publicatie
6 mei 2009
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2009:BI2566
Zaaknummer
07-4936 WAO

Inhoudsindicatie

Herziening WAO-uitkering. De Raad is van oordeel dat uit de beschikbare gegevens niet blijkt dat de medische beperkingen van appellant zijn onderschat. Voldoende motivering bezwaarverzekeringsarts waarom de door appellant ingebrachte stukken naar aanleiding van de informatie van de neuroloog niet leiden tot een verdere aanpassing van de FML. De Raad deelt het oordeel van de rechtbank over de medische geschiktheid van de uiteindelijk aan de schatting ten grondslag gelegde functies en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid.

Uitspraak

07/4936 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2007, 06/1902 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 24 april 2009

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.C.R. Molenaar, advocaat te Amstelveen, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 13 maart 2009, waar voor appellant is verschenen mr. Molenaar. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is werkzaam geweest als toezichthouder/docent en is voor die werkzaamheden op 17 september 2001 uitgevallen met spanningsklachten. Behalve spanningsklachten had appellant ook diverse lichamelijke klachten.

1.2. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd is aan appellant met ingang van 16 september 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

1.3. Bij besluit van 14 december 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 14 februari 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Bij besluit van 21 december 2005 heeft het Uwv de aan appellant toegekende toeslag ingevolge de Toeslagenwet met ingang van 14 februari 2006 beëindigd.

1.4. Het door appellant tegen de besluiten genoemd onder 1.3 gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 15 mei 2006 ongegrond verklaard.

1.5. Appellante heeft tegen het besluit van 15 mei 2006 (hierna: bestreden besluit) beroep ingesteld. Hangende dat beroep heeft het Uwv een rapportage van 5 oktober 2006 van bezwaarverzekeringsarts W. Ebbelaar overgelegd waarin deze – naar aanleiding van de door appellant overgelegde brief van de neuroloog M.M. van der Graaff van 6 juli 2006 – de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) heeft aangepast ten aanzien van reiken, werken boven schouderhoogte met de linkerarm en hoofdbewegingen maken. Nadere beoordeling door de bezwaararbeidsdeskundige heeft geleid tot de conclusie dat er geen aanleiding bestaat tot wijziging van het arbeidskundig oordeel.

2.1. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig of onvolledig te achten. Voorts was de rechtbank van oordeel dat de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen naar behoren zijn gemotiveerd en dat de stelling dat sprake is van verdergaande beperkingen onvoldoende steun vindt in de voorhanden zijnde medische informatie en onderzoeksgegevens. Door appellant zijn voorts in beroep geen gegevens of stukken overgelegd die leiden tot een ander medisch oordeel, aldus de rechtbank.

2.2. De rechtbank heeft zich ook – inhoudelijk bezien – kunnen verenigen met de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Alle signaleringen die voorkomen bij de drie voor de onderhavige schatting gebruikte functies zijn naar het oordeel van de rechtbank – uiteindelijk – voldoende toegelicht. Omdat een deugdelijke motivering van de passendheid van de functies evenwel eerst in de fase van het beroep is verstrekt, heeft de rechtbank aanleiding gezien om het bestreden besluit te vernietigen, met instandlating van de rechtsgevolgen ervan. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van het door appellant betaalde griffierecht en de door hem gemaakte proceskosten.

3. Appellant heeft in hoger beroep expliciet aangegeven dat zijn grieven zich richten tegen het besluit tot herziening van zijn WAO-uitkering per 14 februari 2006 zoals vervat in het primaire besluit van 14 december 2005 en gehandhaafd bij het bestreden besluit. Appellant heeft – kort samengevat – aangevoerd dat het Uwv met de in eerste aanleg ingediende rapportages niet afdoende heeft gereageerd op de door hem in eerste aanleg overgelegde medische stukken. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij verdergaand beperkt is dan door het Uwv is aangenomen, heeft hij bij diverse brieven nadere (medische) stukken overgelegd. Hierop is met een tweetal rapportages van bezwaarverzekeringsarts Ebbelaar gereageerd.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1. De belastbaarheid van appellant is vastgelegd in de in eerste aanleg aangepaste FML van 5 oktober 2006. Hierin zijn behalve beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren, tevens diverse lichamelijke beperkingen vastgesteld in de rubrieken ‘aanpassing aan fysieke omgevingseisen’, ‘dynamische handelingen’ en ‘statische handelingen’. Ook op het gebied van de werktijden is appellant beperkt geacht.

4.2. De Raad is van oordeel dat uit de beschikbare gegevens niet blijkt dat de medische beperkingen van appellant zijn onderschat. De Raad stelt zich achter de overwegingen hieromtrent in de aangevallen uitspraak. De Raad kan appellant voorts niet volgen in zijn standpunt dat door het Uwv niet afdoende is gereageerd op de door hem in eerste aanleg overgelegde stukken. Bezwaarverzekeringsarts Ebbelaar heeft niet alleen met de in 1.5 genoemde rapportage gereageerd op de door appellant ingediende stukken, maar ook met een rapportage van 4 augustus 2006 op de door appellant overgelegde brief van de behandelend cardioloog M.G.C. Pieterse van 13 juni 2006 en – toen dit door de rechtbank niet afdoende werd geacht – met een rapportage van 26 januari 2007, terwijl zij met een rapportage van 26 februari 2007 nog heeft gereageerd op een door appellant bij brief van 2 februari 2007 overgelegd schrijven van dr. Tijhuis. De Raad is van oordeel dat Ebbelaar in genoemde rapportages afdoende heeft gemotiveerd waarom de door appellant ingebrachte stukken – afgezien van de in overweging 1.5 genoemde aanpassing naar aanleiding van de informatie van de neuroloog Van der Graaff – niet leiden tot een verdere aanpassing van de FML.

4.3. De in hoger beroep ingebrachte stukken hebben de Raad niet tot een ander oordeel gebracht. Het gaat daarbij deels om afsprakenkaartjes met specialisten, waaruit niet méér is af te leiden dan dat appellant daar (nog steeds) onder behandeling is, van welke behandeling het Uwv op de hoogte was. Voorts gaat het om brieven van behandelend specialisten die geen betrekking hebben op de gezondheidssituatie van appellant op de datum in geding maar (ver) daarna, zoals bijvoorbeeld de brief van revalidatiearts M.S. van Lis van 14 november 2007. Met betrekking tot het overlegde Medisch Advies Bijzondere Bijstand van de GGD Amsterdam van 17 april 2008 heeft bezwaarverzekeringsarts Ebbelaar in haar rapportage van 12 maart 2009 terecht opgemerkt dat deze niet ziet op de datum in geding en dat bovendien een aanvraag om en toekenning van bijzondere bijstand niets zegt over de belastbaarheid in het kader van de WAO. Ook de door appellant overgelegde stukken met betrekking tot het beroep tegen een besluit in het kader van de Ziektewet, waarbij appellant per 22 september 2008 geschikt is geacht tot het verrichten van zijn arbeid, zien niet op de datum in geding, nog daargelaten dat deze beoordeling niet lijkt af te wijken van de onderhavige WAO-beoordeling, maar daar eerder een bevestiging van lijkt te zijn.

4.4. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit deelt de Raad het oordeel van de rechtbank over de medische geschiktheid van de uiteindelijk aan de schatting ten grondslag gelegde functies en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid.

4.5. Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak komt, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.

4.6. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en R. Kruisdijk en R.P.Th. Elshoff als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.V. Benza als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 april 2009.

(get.) C.W.J. Schoor.

(get.) R.V. Benza.

KR