Home

Centrale Raad van Beroep, 02-06-2009, BI8387, 07-6446 WWB

Centrale Raad van Beroep, 02-06-2009, BI8387, 07-6446 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
2 juni 2009
Datum publicatie
17 juni 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2009:BI8387
Zaaknummer
07-6446 WWB

Inhoudsindicatie

Opschorting en intrekking bijstand. Appellant heeft het verzuim om het inlichtingenformulier in te leveren niet binnen de hersteltermijn verstrekt.

Uitspraak

07/6446 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellante], (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 oktober 2007, 06/5042 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: College).

Datum uitspraak: 2 juni 2009.

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. C.J. van Woerden, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 21 april 2009, waar partijen zoals aangekondigd niet zijn verschenen.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellant ontving sinds 4 maart 2005 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).

1.2. Bij besluit van 3 februari 2006 heeft het College het recht op bijstand met ingang van 1 januari 2006 opgeschort op de grond dat appellant het voor de verlenging van de uitkering noodzakelijke inlichtingenformulier niet heeft ingeleverd. Appellant is de gelegenheid geboden om dit verzuim te herstellen. In dit verband is meegedeeld dat de uitkering met ingang van 1 januari 2006 wordt beëindigd als hij voor 17 februari 2006 geen contact met zijn bijstandsconsulent opneemt om het verzuim te herstellen.

1.3. Bij besluit van 20 februari 2006 heeft het College met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB de bijstand van appellant met ingang van 1 januari 2006 ingetrokken op de grond dat appellant de geboden hersteltermijn om alsnog aan de daarin genoemde verplichtingen te voldoen ongebruikt heeft laten verstrijken of onvoldoende aan zijn verplichtingen heeft voldaan.

1.4. Bij besluit van 19 februari 2007, voor zover belang, heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 20 februari 2006 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het beroep tegen het besluit van 19 februari 2007 ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen dit onderdeel van de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Appellant heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand ingaande 1 januari 2006 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden.

4.2. Bij de beantwoording van de vraag of het College op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd was tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.

4.3. Naar het oordeel van de Raad was gezien de vermelding in het opschortingsbesluit dat appellant het inlichtingenformulier niet heeft ingeleverd duidelijk dat dit het verzuim is dat hersteld moest worden. De daarna volgende mededeling dat appellant voor 17 februari 2006 contact met zijn bijstandsconsulent moet opnemen om het verzuim te herstellen is minder duidelijk, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat het leggen van dit contact al voldoende is om het verzuim te herstellen. In dit verband komt uit de gedingstukken naar voren dat appellant op 14 februari 2006 buiten het spreekuur telefonisch contact heeft opgenomen met zijn bijstandsconsulent en dat zij hem toen duidelijk heeft gemaakt dat het om het inlichtingenformulier ging. De bijstandsconsulent heeft appellant verzocht de volgende dag tijdens het spreekuur terug te bellen. Appellant heeft daarna niets meer van zich laten horen. Zijn stelling dat de bijstandsconsulent tevens heeft gezegd dat zij een en ander wel in orde zou maken, is niet te rijmen met het verzoek om later terug te bellen en met rapportages uit 2005, waaruit onder meer blijkt dat appellant zijn inlichtingenformulier al vaker niet heeft ingeleverd en dat hij erop is gewezen dat hij dit moet veranderen. Aangezien het inlichtingenformulier niet binnen de hersteltermijn bij het College is binnengekomen moet worden geoordeeld dat hij zijn verzuim niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft hersteld.

4.4. Tussen partijen is niet in geschil en ook de Raad is van oordeel dat het maandelijkse inlichtingenformulier van belang is voor de verlening van bijstand. Evenmin is gesteld dat appellant niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs over het formulier heeft kunnen beschikken. Hiermee is gegeven dat appellant het verzuim om het inlichtingenformulier in te leveren verwijtbaar niet binnen de hersteltermijn heeft verstrekt en dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan. Het College was derhalve bevoegd de bijstand met ingang van 1 januari 2006 in te trekken. De Raad ziet geen grond voor het oordeel dat het College bij afweging van de rechtstreeks bij het besluit tot intrekking betrokken belangen niet in redelijkheid tot intrekking van de bijstand heeft kunnen overgaan.

4.5. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en R. Kooper en W.F. Claessens als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2009.

(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.

(get.) A. Badermann.

IJ