Centrale Raad van Beroep, 25-06-2009, BJ2029, 08-1017 MAW
Centrale Raad van Beroep, 25-06-2009, BJ2029, 08-1017 MAW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 25 juni 2009
- Datum publicatie
- 13 juli 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2029
- Zaaknummer
- 08-1017 MAW
Inhoudsindicatie
Afwijzing functietoewijzing met ingang van eerdere datum (1 oktober 2005). De Raad oordeelt in navolging van de rechtbank dat appellant door zijn verzoek eerst op 6 februari 2006 in te dienen tot die datum kennelijk heeft berust in de omstandigheden waaronder hij zijn werkzaamheden uitoefende. Discretionaire bevoegdheid: De Raad acht het beleid niet onredelijk in het licht van een werkbare organisatie.
Uitspraak
08/1017 MAW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank `s-Gravenhage van 18 januari 2008, 07/1417 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Commandant Landstrijdkrachten (hierna: commandant)
Datum uitspraak: 25 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. T.H. ten Wolde, advocaat te Utrecht. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.I. Biharie-Pronk, werkzaam bij het ministerie van Defensie.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was sergeant der 1e klasse en sedert 1 oktober 2001 ingedeeld bij 14 Afdeling Veldartillerie (14 Afda). Per 1 oktober 2005 heeft bij de geneeskundige dienst een reorganisatie plaatsgevonden, waarbij de door appellant tot dan toe vervulde functie van algemeen militair verpleegkundige formeel is komen te vervallen. Appellant is per die datum geen nieuwe functie toegewezen, maar hij is de werkzaamheden gaan verrichten die behoorden bij de functie van GWVR/AMV.
1.2. Bij rekest van 6 februari 2006 heeft appellant verzocht om een plaatsingsbeschikking voor de functie van GWVR/AMV, arbeidsplaatsnummer [nr.], zijnde de functie die hij sinds 1 oktober 2005 feitelijk vervulde. Aan die functie was de rang van sergeant-majoor verbonden. Bij besluit van 27 februari 2006 is appellant met ingang van 1 januari 2006 belast met de volledige waarneming van genoemde functie en is hem een waarnemingstoelage toegekend. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend.
1.3. Bij besluit van 16 mei 2006 is bedoelde functie met toepassing van artikel 19 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) aan appellant toegewezen met ingang van 19 april 2006. Appellant, die toewijzing wenst per 1 oktober 2005 in de rang van sergeant-majoor, heeft daartegen bezwaar gemaakt. Dat bezwaar is bij besluit van
25 januari 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 25 januari 2007 ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad het volgende.
3.1. De Raad wijst er eerst op dat het al dan niet toewijzen van een functie berust op een discretionaire bevoegdheid, hetgeen meebrengt dat de toetsing door de rechter van de gebruikmaking van die bevoegdheid terughoudend dient te zijn.
3.2. Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting heeft per 1 oktober 2005 geen functietoewijzing aan appellant plaatsgevonden, omdat aan de functie die hij vervulde de rang van sergeant-majoor was verbonden en appellant nog niet voor bevordering geschikt was. Appellant heeft erkend dat hij niet voldeed aan de geldende eisen van ervaringsopbouw. De functie is, overeenkomstig het beleid neergelegd in de brief van 10 juni 2005 (ILM/2005; alternatieve vulling bij reorganisatie geneeskundige dienst) vervolgens geblokkeerd en in neerwaartse rang bijgesteld naar Algemeen Militair Verpleegkundige junior, in de rang van sergeant. Die wijziging is geformaliseerd per 19 april 2006, waarna de functie aan appellant is toegewezen.
3.3 Voor zover appellant heeft betoogd dat de functietoewijzing met ingang van 1 oktober 2005 had moeten geschieden, is de Raad in navolging van de rechtbank in de eerste plaats van oordeel dat appellant door zijn verzoek eerst op 6 februari 2006 in te dienen tot die datum kennelijk heeft berust in de omstandigheden waaronder hij zijn werkzaamheden uitoefende. De Raad acht voorts het onder 3.2. genoemde beleid, waaraan in dit geval toepassing is gegeven, niet onredelijk in het licht van een werkbare organisatie. Van strijd met het beginsel van fair play is geen sprake. Niet is gebleken dat appellant door het feit dat met het neerwaarts bijstellen van de functie enige tijd was gemoeid onevenredig in zijn belangen is geschaad. Integendeel, want appellant ontving tot het moment van gewijzigd vaststellen van de functie een waarnemingstoelage gebaseerd op de hogere rang. De Raad ziet voorts niet in op welke grond appellant aan dit tijdsverloop de gerechtvaardigde verwachting mocht ontlenen dat hij met terugwerkende kracht bevorderd zou worden tot sergeant-majoor. Toezeggingen zijn hem niet gedaan.
3.4. Voor zover appellant met een beroep op artikel 27, vierde lid, van het AMAR heeft betoogd dat hem de rang van sergeant-majoor moet worden toegekend, volgt de Raad hem niet. Vast staat immers dat aan de functie die appellant uiteindelijk is toegewezen de rang van sergeant is verbonden.
4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt dan ook bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskosten-veroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2009.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) K. Moaddine.
HD