Home

Centrale Raad van Beroep, 23-07-2009, BJ3901, 08-4408 WAO

Centrale Raad van Beroep, 23-07-2009, BJ3901, 08-4408 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 juli 2009
Datum publicatie
31 juli 2009
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3901
Zaaknummer
08-4408 WAO

Inhoudsindicatie

Eigen risicodrager WAO. Appellante dient zorg te dragen voor de betaling van de WAO-uitkering aan de (ex-)werkneemster, zolang deze uitkering nog geen vijf jaar heeft geduurd. Geen controle of er sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid en dat niet werd ingegaan op verzoeken van appellante om herkeuring van de werkneemster. De Raad voegt toe het feit dat de beoordeling van de vraag of bij het toerekeningsbesluit is voldaan aan de in artikel 75a, eerste tot en met derde lid, van de WAO gestelde voorwaarden, in de regel een beperkte strekking heeft.

Uitspraak

08/4408 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 juni 2008, 07/9664 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 23 juli 2009

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. P.J. Hagemeijer, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, gevestigd te Leusden, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2009. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Op 17 januari 2000 is [naam (ex)-werkneemster] (hierna: (ex-) werkneemster), die op dat moment in dienstbetrekking werkzaam was bij appellante, uitgevallen wegens ziekte.

1.2. Bij brief van 12 januari 2001 heeft de rechtsvoorganger van het Uwv aan appellante toegezonden het besluit van eveneens 12 januari 2001 waarbij aan de (ex-)werkneemster met ingang van 15 januari 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Tegen dat besluit is door appellante geen bezwaar gemaakt.

1.3. De dienstbetrekking tussen appellante en de (ex-)werkneemster heeft geduurd tot 1 juni 2002.

1.4. Appellante heeft bij brief van 22 maart 2004 toestemming gevraagd om per 1 juli 2004 eigenrisicodrager ingevolge de WAO te worden. Deze toestemming is door het Uwv aan appellante verleend.

1.5. Bij besluit van 31 januari 2005 (hierna: het toerekeningsbesluit) heeft het Uwv aan appellante medegedeeld dat zij, gezien het feit dat zij per 1 juli 2004 eigen risicodrager is geworden, op grond van artikel 75a van de WAO vanaf deze datum zorg dient te dragen voor de betaling van de WAO-uitkering aan de (ex-)werkneemster, zolang deze uitkering nog geen vijf jaar heeft geduurd. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

1.6. Bij besluit van 9 juni 2006 (hierna: het verhaalsbesluit) heeft het Uwv aan appellante meegedeeld welk bedrag zij aan, door het Uwv aan de werkneemster betaalde WAO-uitkering over de periode van 1 juli 2004 tot 15 januari 2006, dient terug te betalen. Naar aanleiding van de beslissing van 27 juli 2006 op het tegen het verhaalsbesluit gemaakte bezwaar heeft appellante beroep ingesteld. Bij uitspraak van 11 oktober 2007, 06/7940, heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard.

1.7. Het Uwv heeft bij besluit van 22 november 2007 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar tegen het toerekeningsbesluit ongegrond verklaard.

2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

2.2. De rechtbank overwoog naar aanleiding van de gronden in beroep die inhielden dat niet werd gecontroleerd of in 2004 of later nog sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid en dat niet werd ingegaan op verzoeken van appellante om herkeuring van de werkneemster als volgt.

“De rechtbank stelt vast dat genoemde grieven inhoudelijk niet zijn gericht tegen de toerekening op grond van artikel 75a, eerste en vierde lid, van de WAO als zodanig, maar tegen de (voortgezette) toekenning, dan wel tegen de hoogte van de WAO-uitkering van de ex-werkneemster.

De vaststelling van het recht op WAO-uitkering van een (ex-)werknemer, dan wel mogelijke herziening daarvan, dient echter in een andere procedure plaats te vinden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft artikel 87e van de WAO uitdrukkelijk ten doel te voorkomen dat deze kwestie bij de toerekenings- en verhaalsbesluiten in het kader van het eigen risicodragerschap (steeds) opnieuw ter discussie kan worden gesteld. Daaruit volgt dat hetgeen door eiseres is aangevoerd, buiten het bestek van het onderhavige geschil valt.(….)

Vaststaat dat eiseres als eigen risicodraagster in de zin van artikel 75, eerste lid (oud), van de WAO, verantwoordelijk was voor het risico van betaling van de WAO-uitkering van de ex-werkneemster met ingang van 1 juli 2004. Dit is gebaseerd op bepalingen van dwingend recht. Dit betekent dat daar in beginsel niet van kan worden afgeweken.”

3. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellante de in bezwaar en beroep voorgedragen gronden en argumenten in essentie herhaald.

4.1. De Raad onderschrijft de in 2.2 weergegeven overwegingen van de rechtbank. Hij voegt daaraan toe dat het feit dat de beoordeling van de vraag of bij het toerekeningsbesluit is voldaan aan de in artikel 75a, eerste tot en met derde lid, van de WAO gestelde voorwaarden, in de regel een beperkte strekking heeft, reeds maakt dat het in die beoordeling betrekken van feiten en omstandigheden die geen verband houden met deze uit hun aard op zichzelf te beschouwen voorwaarden niet in beeld komt. Hierin ligt besloten dat de door appellante tegen het bestreden besluit aangevoerde grieven eerst bij een verhaalsbesluit aan de orde kunnen komen. Nu appellante geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 11 oktober 2007, 06/7940 behoort dit echter niet meer tot de mogelijkheden.

4.2. Hetgeen in 4.1 is overwogen leidt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. De Raad ziet tot slot geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden in tegenwoordigheid van R. Benza als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2009.

(get.) C.W.J. Schoor.

(get.) R. Benza.

EV