Home

Centrale Raad van Beroep, 24-07-2009, BJ3934, 08-1283 WAO

Centrale Raad van Beroep, 24-07-2009, BJ3934, 08-1283 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
24 juli 2009
Datum publicatie
31 juli 2009
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3934
Zaaknummer
08-1283 WAO

Inhoudsindicatie

De Raad is van oordeel dat van een afdoend overtuigende motivering van de vermindering van de voorheen voor appellant geldende medische urenbeperking niet kan worden gesproken. Appellant is geschikt te achten voor fysiek lichte arbeid, met een belastbaarheid van 50%. De Raad stelt vast dat de omvang van de voor appellant uit medisch oogpunt aangewezen urenbeperking door het Uwv is onderschat. Onvoldoende medische grondslag besluit. Vernietiging uitspraak. Nieuw besluit op bezwaar.

Uitspraak

08/1283 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 21 januari 2008, 06/2243 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 24 juli 2007

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft A.K. Wildeboer, sociaal raadsman bij de Algemene Nederlandse Gehandicapten Organisatie, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft een schrijven van 27 maart 2008 van de appellant behandelende cardioloog H.P. Swart te Sneek ingezonden.

Het Uwv heeft, desverzocht, een rapport van 26 maart 2009 van de bezwaarverzekeringsarts T. Miedema ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wildeboer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A. Swarts.

II. OVERWEGINGEN

1. Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak, gelet op de gedingstukken met juistheid, heeft weergegeven. De Raad vermeldt hier dat het Uwv bij op bezwaar genomen besluit van 21 november 2006 zijn eerder op bezwaar genomen besluit van 30 augustus 2006, genomen ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), niet heeft gehandhaafd. Onder gegrondverklaring van het bezwaar tegen het ingevolge de WAO genomen besluit van

28 april 2006 heeft het Uwv bij het besluit van 21 november 2006 (het bestreden besluit) de laatstelijk naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% aan appellant verleende WAO-uitkering met ingang van 6 juni 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.

2.1. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

2.2. Ten aanzien van de medische component van de arbeidsongeschiktheidsschatting heeft de rechtbank overwogen dat zij in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts op 9 november 2006 opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), waarin de belastbaarheid van appellant per 6 juni 2006 is vastgelegd. Daarbij heeft de rechtbank het bij rapport van 11 september 2007, als aangevuld bij brief van 14 december 2007, gegeven advies betrokken van de door haar als deskundige geraadpleegde cardioloog

dr. P.J.L.M. Bernink. Een door de appellant behandelend cardioloog Swart voorgestane medische urenbeperking heeft de rechtbank, gelet op het advies van de deskundige Bernink en het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts, niet aannemelijk geacht.

2.3. Met betrekking tot de aan de schatting ten grondslag liggende functies heeft de rechtbank - samengevat - geoordeeld dat appellant de daaraan verbonden werkzaamheden met inachtneming van zijn beperkingen moet kunnen verrichten.

3. In hoger beroep heeft appellant onder verwijzing naar de brief van 27 maart 2008 van Swart aangevoerd dat zijn medische beperkingen bij het bestreden besluit zijn onderschat.

4. De Raad overweegt als volgt.

4.1. De deskundige Bernink is bij rapport van 11 september 2007 tot de conclusie gekomen dat bij appellant sprake is van een dilaterende cardiomyopathie met een ejectiefractie van destijds 30 tot 35%, waarmee appellant geschikt is te achten voor licht fysiek werk, echter wel met een duurbeperking van circa 50%. De bezwaarverzekeringsarts Miedema heeft in reactie hierop gewezen op het Verzekeringsgeneeskundig protocol Hartinfarct. Op basis van de bevindingen van de deskundige Bernink en met meeweging van de gegevens uit het protocol heeft appellant, aldus de bezwaarverzekeringsarts, bij het verrichten van lichte arbeid geen energetisch tekort en moet hij in staat worden geacht dit werk hele dagen vol te houden.

4.2. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien de deskundige te verzoeken de door haar gestelde vragen nogmaals te beantwoorden en in het antwoord te betrekken hetgeen in het Protocol Hartinfarct is beschreven in relatie tot zijn bevindingen. In zijn brief van 14 december 2007 heeft de deskundige tot twee keer toe opgemerkt dat het Protocol Hartinfarct een handreiking is voor verzekeringsartsen voor de beoordeling van de functionele mogelijkheden van personen die een acuut ST-evelatie myocard hebben doorgemaakt, terwijl bij appellant sprake is van een dilaterende cardiomyopathie, waar gezien de voorgeschiedenis geen verbetering meer mag worden verwacht. Met inachtneming van dit protocol heeft de deskundige zijn conclusie in die zin gewijzigd dat appellant licht fysiek werk zou kunnen verrichten zonder duurbeperking.

4.3. In zijn brief van 27 maart 2008 heeft Swart zijn verbazing erover uitgesproken, dit na samenspraak met andere aan hetzelfde ziekenhuis verbonden cardiologen, dat aan de deskundige Bernink verzocht is met inachtneming van het Protocol Hartinfarct advies uit te brengen, terwijl appellant lijdende is aan een dilaterende cardiomyopathie. Naar zijn oordeel dient het in zijn rapport van 11 september 2007 door de deskundige Bernink gegeven advies te worden gevolgd, dat bij appellant sprake is van een belastbaarheid van ongeveer 50%.

4.4. De bezwaarverzekeringsarts Miedema heeft bij rapport van 26 maart 2009 erkend dat het Protocol Hartinfarct niet van toepassing is, omdat appellant geen hartinfarct heeft gehad.

4.5. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat tussen partijen, alsmede de deskundige Bernink en de behandelend cardioloog Swart volledige overeenstemming bestaat dat het protocol hartinfarct, wat daar verder ook van zij, in de situatie van appellant niet van toepassing is.

4.6. Voorts stelt de Raad vast dat, anders dan de bezwaarverzekeringsarts in zijn in overweging 4.1 weergegeven reactie op het advies van 11 september 2007 van de deskundige Bernink heeft vermeld, ook bij het bestreden besluit ervan is uitgegaan dat appellant bij het verrichten van licht fysiek werk te maken kan krijgen met een energetisch tekort. De verzekeringsarts heeft immers de maximale belastbaarheid van appellant gesteld op een werkweek van veertig uur en een werkdag van acht uur. Daarnaast stelt de Raad vast dat, naar aan de gedingstukken valt te ontlenen, het Uwv vóór de onderhavige arbeidsongeschiktheidsschatting bij appellant is uitgegaan van een medische urenbeperking van twee uur per dag.

4.7. Het laten vervallen van een eerder aangenomen medische urenbeperking dient deugdelijk te worden gemotiveerd. Datzelfde geldt ook in het geval de urenbeperking niet vervalt, maar de omvang ervan geringer wordt zoals in casu.

4.8. De Raad is van oordeel dat van een afdoend overtuigende motivering van de vermindering van de voorheen voor appellant geldende medische urenbeperking niet kan worden gesproken. Die motivering kan de Raad, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.5 is overwogen, niet vinden in de op het Protocol Hartinfarct gestoelde kritiek van de bezwaarverzekeringsarts Miedema op het rapport van 11 september 2007 van de deskundige Bernink. Hetzelfde geldt voor de brief van 14 december 2007 van deze deskundige, waarbij deze dit protocol, ondanks zijn tot twee keer gedane waarschuwing dat dit niet op appellant van toepassing is, toch voor zijn wijziging van zijn in het rapport van 11 september 2007 vervatte conclusie de doorslag laat geven. Te minder reden ziet de Raad om de vermindering van de urenbeperking overtuigend gemotiveerd te achten, nu aan het per 1 december 2008 in werking getreden Verzekeringsgeneeskundig protocol Chronisch hartfalen, daarlatend welke betekenis in zijn algemeenheid aan dit protocol voor de rechterlijke oordeelsvorming moet worden verbonden, kan worden ontleend dat indien lichte arbeid mogelijk wordt geacht op energetische gronden een indicatie bestaat voor een forse beperking van het arbeidspatroon.

4.9. De Raad volgt, het hiervoor overwogene in aanmerking nemend, het bij rapport van 11 september 2007 gegeven advies van de deskundige Bernink dat appellant geschikt is te achten voor fysiek lichte arbeid, mits een belastbaarheid van 50% in acht wordt genomen. De Raad stelt vast dat de omvang van de voor appellant uit medisch oogpunt aangewezen urenbeperking, gelet op dit advies, door het Uwv is onderschat.

5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het bestreden besluit een deugdelijke medische grondslag ontbeert en met de aangevallen uitspraak, waarbij dit besluit in stand is gelaten, voor vernietiging in aanmerking komt. Het Uwv zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en op € 20,20 aan reiskosten. De kostenveroordeling door de rechtbank is door appellant niet aangevochten en blijft derhalve in stand.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;

Verklaart het beroep tegen het besluit van 21 november 2006 gegrond;

Vernietigt dit besluit;

Verstaat dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

Veroordeelt Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot € 664,20;

Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 144,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2007.

(get.) D.J. van der Vos

(get.) J.M. Tason Avila

EV