Home

Centrale Raad van Beroep, 30-06-2009, BJ6529, 07/6806 AOW

Centrale Raad van Beroep, 30-06-2009, BJ6529, 07/6806 AOW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
30 juni 2009
Datum publicatie
1 september 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6529
Zaaknummer
07/6806 AOW

Inhoudsindicatie

Toekenning ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) met een korting van 10% op grond van het feit dat appellant vijf jaren niet verzekerd is geweest. De Raad is van oordeel dat de Svb zich, met inachtneming van de vaste jurisprudentie van de Raad, terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij gehouden is aan het beslag medewerking te verlenen en dat het niet op zijn weg ligt de geldigheid van het door de deurwaarder gelegde beslag te beoordelen. Dit is voorbehouden aan de burgerlijke rechter. De toetsing van de Raad kan derhalve niet verder strekken dan het beantwoorden van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van de betalingsbeslissing gebleven is binnen het kader van het beslag. Deze vraag wordt bevestigend beantwoordt

Uitspraak

07/6806 AOW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 29 oktober 2007, 07/827 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).

Datum uitspraak: 30 juli 2009

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2008. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van de Nes.

De Raad heeft na de zitting het onderzoek heropend.

Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 7 mei 2009. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van de Nes.

II. OVERWEGINGEN

1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.2. Bij besluit van 8 maart 2006 heeft de Svb aan appellant met ingang van juni 2006 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend met een korting van 10% op grond van het feit dat appellant vijf jaren niet verzekerd is geweest.

1.3. Bij besluit van 6 november 2006 heeft de Svb de uitbetaling van het AOW-pensioen verlaagd van een bedrag van € 793,88 netto per maand naar een bedrag van € 719,85 netto per maand. Daarbij is aangegeven dat door Van Arkel Gerechtsdeurwaarders Incassobureau beslag is gelegd op het AOW-pensioen van appellant.

1.4. Bij besluit van 1 december 2006 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 november 2006 ongegrond verklaard. Hieraan ligt - onder verwijzing naar jurisprudentie van de Raad - het standpunt ten grondslag dat de Svb niet treedt in de geldigheid van een executoriaal derdenbeslag en gehouden is volledige medewerking aan het beslag te verlenen.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 1 december 2006 ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd en gesteld dat de aan het executoriale derdenbeslag ten grondslag liggende executoriale titel - het vonnis van de rechtbank Haarlem, sector kanton, van 15 december 2004 (04-8896) - onjuist is en dat de beslagvrije voet onjuist is vastgesteld.

4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.2. De Raad stelt voorop dat het besluit van de Svb van 6 november 2006 is gericht op rechtsgevolg en dient te worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Appellant zag zich geconfronteerd met een lager uitkeringbedrag dan waarop hij voorheen recht kon doen gelden.

4.3. Executoriaal beslag onder derden is geregeld in de artikelen 475 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hierin zijn onder meer voorschriften gegeven over de wijze waarop een deugdelijk beslag wordt gelegd, de omvang daarvan en de gevolgen voor de daarbij betrokkenen. Artikel 476a, eerste lid, Rv bepaalt dat de derde-beslagene verplicht is verklaring te doen van de vorderingen die door het beslag worden getroffen. Op grond van artikel 477, eerste lid, Rv is de derde-beslagene voorts verplicht de volgens voornoemde verklaring verschuldigde geldsommen aan de deurwaarder te voldoen, waarbij ingevolge artikel 475c, aanhef en onder c, Rv aan een uitkering op grond van sociale zekerheidswetten een beslagvrije voet is verbonden.

4.4. Artikel 475i Rv bepaalt dat de executant - in dit geval de onderlinge waarborgmaatschappij Zorg en Zekerheid - verplicht is om binnen acht dagen na het leggen van het beslag het beslagexploit aan de geëxecuteerde te doen betekenen. Artikel 438, eerste lid, Rv bepaalt dat geschillen die in verband met een executie rijzen worden gebracht voor de rechtbank die naar de gewone regels bevoegd zou zijn, of de rechtbank in welker rechtsgebied de executie plaatsvindt. Op grond van artikel 438, tweede lid, Rv kan het geschil ook worden gebracht in kort geding voor de voorzieningenrechter van de volgens het eerste lid bevoegde rechtbank. De opheffing van een executoriaal beslag kan door de voorzieningenrechter worden bevolen, als bepaalde formaliteiten niet in acht zijn genomen, als beslag is gelegd ten laste van de verkeerde partij, of als het beslag anderszins onrechtmatig of onnodig is gelegd. De voorzieningenrechter kan desgevorderd onder meer de executie schorsen voor een bepaalde tijd of totdat op het geschil zal zijn beslist.

4.5. In het aan de Svb betekende beslagexploit van 27 oktober 2006 heeft de deurwaarder aangegeven dat “de voor de beslagene geldende beslagvrije voet op basis van de mij thans ter beschikking staande gegevens is bepaald op € 710,82 per maand”. Appellant heeft betoogd dat de beslagvrije voet in zijn geval € 923,47 bedraagt.

4.6. De Raad stelt vast dat appellant deze grief heeft kunnen inbrengen in een civiele procedure tegen de executie. Appellant kan daarbij opheffing van het beslag vorderen voor zover dit beslag de beslagvrije voet te boven gaat. De civiele rechter zal de berekening van de beslagvrije voet in dat geval volledig toetsen. Desgevraagd heeft appellant ter zitting meegedeeld dat door hem geen procedure als bedoeld in artikel 438 Rv is gestart. Het voorgaande laat overigens onverlet dat appellant zich met betrekking tot de hoogte van de beslagvrije voet met de deurwaarder zal kunnen verstaan.

4.7. Appellant heeft voorts betoogd dat de Svb gehouden is niet aan het beslag mee te werken omdat het vonnis van de rechtbank Haarlem, sector kanton, onjuist is. Ook in deze grief kan de Raad appellant niet volgen. Een dergelijke stelling kan, voor zover daarin is voorzien, worden ingebracht in het stelsel van gewone en buitengewone rechtsmiddelen. Op grond van artikel 332, tweede lid, Rv kan, gelet op de hoogte van de vordering in reconventie, tegen voornoemd vonnis hoger beroep worden ingesteld. Appellant heeft ter zitting van de Raad aangegeven dat hij geen hoger beroep tegen het vonnis heeft ingesteld.

4.8. De Raad is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de Svb zich, met inachtneming van de vaste jurisprudentie van de Raad, terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij gehouden is aan het beslag medewerking te verlenen en dat het niet op zijn weg ligt de geldigheid van het door de deurwaarder gelegde beslag te beoordelen. Dit is voorbehouden aan de burgerlijke rechter. De toetsing van de Raad kan derhalve niet verder strekken dan het beantwoorden van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van de betalingsbeslissing gebleven is binnen het kader van het beslag. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord.

4.9. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2009.

(get.) H.J. de Mooij.

(get.) W. Altenaar.

DW