Home

Centrale Raad van Beroep, 01-09-2009, BJ7888, 08-4928 WWB

Centrale Raad van Beroep, 01-09-2009, BJ7888, 08-4928 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
1 september 2009
Datum publicatie
17 september 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7888
Zaaknummer
08-4928 WWB

Inhoudsindicatie

Herziening en terugvordering bijstandsuitkering. Oplegging administratieve boete. Het College het bezwaar tegen de besluiten wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaart. Vaststaat dat appellant het College niet van zijn adreswijziging in kennis heeft gesteld. Nu de besluiten zijn verzonden naar het bij het College laatstelijk bekende woonadres van appellant, is de Raad van oordeel dat deze besluiten in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3:41 van de Awb bekend zijn gemaakt. De termijnen waarbinnen appellant een bezwaarschrift had kunnen indienen, hebben dan ook een aanvang genomen op de dag na die waarop deze besluiten aan hem zijn toegezonden. Geen sprake van een (geloofwaardige) ontkenning van de ontvangst.

Uitspraak

08/4928 WWB

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 juni 2008, 08/802 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)

Datum uitspraak: 1 september 2009

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H. Üzümcü, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2009. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van Bochove, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.

II. OVERWEGINGEN

1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.2. Appellant ontving ten tijde in geding bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet.

1.3. Bij besluit van 21 mei 2003 heeft het College de bijstand van appellant herzien over de periode van 5 januari 2000 tot en met 2 april 2000 en de kosten van bijstand over deze periode tot een bedrag van € 2.107,14 van appellant teruggevorderd. Aan deze besluitvorming heeft het College ten grondslag gelegd dat appellant werkzaamheden heeft verricht voor uitzendbureau [naam uitzendbureau 1] en [naam service bureau] en de daaruit verkregen inkomsten niet heeft gemeld.

1.4. Bij besluit van 13 juni 2003 heeft het College aan appellant een administratieve boete opgelegd van € 220,00.

1.5. Bij besluit van 20 juni 2005 heeft het College de bijstand van appellant herzien over de periode van 18 januari 2002 tot en met 31 oktober 2002 en de kosten van bijstand over deze periode tot een bedrag van € 8.319,52 van appellant teruggevorderd op de grond dat appellant van zijn inkomsten uit werkzaamheden voor uitzendbureau [naam uitzendbureau 2] het College niet op de hoogte heeft gesteld.

1.6. De gemachtigde van appellant heeft bij brief van 17 april 2007 (aan het College dezelfde datum per fax verstuurd) bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 21 mei 2003, 13 juni 2003 en 20 juni 2005.

1.7. Bij besluit van 10 januari 2008 heeft het College het bezwaar tegen de besluiten van 21 mei 2003, 13 juni 2003 en 20 juni 2005 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij ten tijde van de verzending van de besluiten van 21 mei 2003, 13 juni 2003 en 20 juni 2005 woonachtig was in Curaçao. Deze besluiten hebben hem nimmer bereikt, zodat hij daarvan pas kennis heeft kunnen nemen op 25 maart 2007, het moment dat hij weer in Nederland was en zich bij het College heeft gemeld voor het aanvragen van een nieuwe bijstandsuitkering. Aangezien de voornoemde besluiten niet per aangetekende post zijn verzonden heeft het College het risico genomen dat deze appellant niet hebben bereikt.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Op grond van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vangt de in artikel 6:7 vermelde termijn van zes weken aan met ingang van de dag waarop dat besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 3:41 van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.

4.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 31 mei 2000, LJN ZB8807, heeft het bestuursorgaan aan zijn bekendmakingsverplichting als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb voldaan als het besluit op bezwaar wordt verzonden naar het laatste bekende adres van betrokkene, ook al is dit niet meer het juiste adres van betrokkene en betrokkene heeft nagelaten het bestuursorgaan van de adreswijziging op de hoogte te stellen. Vaststaat dat appellant het College niet van zijn adreswijziging in kennis heeft gesteld. Nu de besluiten van 21 mei 2003, 13 juni 2003 en 20 juni 2005 zijn verzonden naar het bij het College laatstelijk bekende woonadres van appellant aan de [adres ] te [plaatsnaam], is de Raad van oordeel dat deze besluiten in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3:41 van de Awb bekend zijn gemaakt. De termijnen waarbinnen appellant een bezwaarschrift had kunnen indienen, hebben dan ook een aanvang genomen op de dag na die waarop deze besluiten aan hem zijn toegezonden. Deze termijnen hebben derhalve een aanvang genomen op respectievelijk 22 mei 2003, 14 juni 2003 en 21 juni 2005 en waren ten tijde van de indiening van de bezwaren op 17 april 2007 (ruimschoots) verstreken.

4.3. De jurisprudentie waar appellant een beroep op doet, namelijk dat het risico van niet-aangetekende verzending in beginsel voor rekening komt van de afzender, is van toepassing in gevallen waarin de betrokkene op geloofwaardige wijze de ontvangst van een besluit ontkent. Nu appellant zonder het College in te lichten over zijn nieuwe adres naar Curaçao is vertrokken, is van een (geloofwaardige) ontkenning van de ontvangst van de besluiten op het adres [adres ] te [plaatsnaam] echter geen sprake.

4.4. In hetgeen appellant heeft aangevoerd kan voorts geen grond gevonden worden voor het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Het College heeft het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 21 mei 2003, 13 juni 2003 en 20 juni 2005 daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.

4.5. Gezien het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2009.

(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.

(get.) I. Mos.

NW