Centrale Raad van Beroep, 15-10-2009, BK2107, 09-3328 AW
Centrale Raad van Beroep, 15-10-2009, BK2107, 09-3328 AW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 15 oktober 2009
- Datum publicatie
- 5 november 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2009:BK2107
- Zaaknummer
- 09-3328 AW
Inhoudsindicatie
Doorbreking appelverbod. Doordat appellant niet in de gelegenheid is gesteld om ter zitting te worden gehoord ofschoon hij daarom had gevraagd, is de aangevallen uitspraak gewezen in strijd met artikel 8:55, derde lid, van de Awb waarin - voor zover hier van belang - is bepaald dat, alvorens uitspraak te doen op het verzet, de rechtbank de indiener van het verzetschrift die daarom heeft gevraagd, in de gelegenheid stelt op een zitting te worden gehoord. Terugwijzing.
Uitspraak
09/3328 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 27 juli 2007, 07/2962 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van bestuur van de Universiteit van Amsterdam (hierna: college)
Datum uitspraak: 15 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2009. Appellant is verschenen. Het college heeft zich, zoals aangekondigd, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij uitspraak van 12 juni 2007 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep van appellant tegen een besluit van het college van 10 januari 2007 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellant het beroep niet tijdig heeft ingesteld en de rechtbank niet gebleken is van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
1.2. Appellant heeft tegen de uitspraak van 12 juni 2007 verzet gedaan met daarbij een dringend verzoek in de gelegenheid te worden gesteld om te worden gehoord. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard. Gezien de gedingstukken moet ervan uit worden gegaan dat de rechtbank appellant niet in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord alvorens uitspraak op het verzet te doen.
1.3. Bij de aangevallen uitspraak is het rechtsmiddel van beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden vermeld. Het door appellant tegen de aangevallen uitspraak ingestelde beroep in cassatie heeft de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 15 mei 2009 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat er geen wettelijke bepaling is die beroep in cassatie openstelt tegen een uitspraak van de rechtbank als de onderhavige. Hierop heeft appellant zich tot de rechtbank gewend met een verzoek tot herstel alsmede tot de Raad met het verzoek zijn beroep tegen het besluit van het college van 10 januari 2007 alsnog ontvankelijk te verklaren en anders een rechtbank, liefst een andere dan de rechtbank Haarlem, aan te wijzen om het verzet tegen de uitspraak van 12 juni 2007 alsnog ter zitting te behandelen. Dit verzoek heeft de Raad aangemerkt als een (ontvankelijk) hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. Ingevolge artikel 18, tweede lid, aanhef en onder c, van de Beroepswet kan geen hoger beroep worden ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Awb. De aangevallen uitspraak is een dergelijke uitspraak en derhalve niet vatbaar voor hoger beroep. Voor doorbreking van het in artikel 18, tweede lid, aanhef en onder c, van de Beroepswet neergelegde appelverbod kan echter grond bestaan indien sprake is van evidente schending van eisen van een goede procesorde dan wel fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk proces geen sprake is.
2.2. De Raad is van oordeel dat deze uitzondering zich hier voordoet. Doordat appellant niet in de gelegenheid is gesteld om ter zitting te worden gehoord ofschoon hij daarom had gevraagd, is de aangevallen uitspraak gewezen in strijd met artikel 8:55, derde lid, van de Awb waarin - voor zover hier van belang - is bepaald dat, alvorens uitspraak te doen op het verzet, de rechtbank de indiener van het verzetschrift die daarom heeft gevraagd, in de gelegenheid stelt op een zitting te worden gehoord. Gelet hierop heeft de rechtbank met het wijzen van de aangevallen uitspraak een essentieel voorschrift van de verzetprocedure geschonden, waardoor in zoverre geen sprake is geweest van een eerlijk proces. Er bestaat dan ook grond om het in artikel 18, tweede lid, aanhef en onder c, van de Beroepswet neergelegde appelverbod buiten toepassing te laten. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
2.3. De Raad acht het aangewezen de zaak met toepassing van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b, van de Beroepswet terug te wijzen naar de rechtbank Haarlem, als de rechtbank die de zaak in eerste aanleg heeft behandeld, voor het doen van een nieuwe uitspraak op het verzet van appellant. De Raad merkt daarbij nog op dat artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b, van de Beroepswet, noch enig ander artikel in de Beroepswet de Raad in deze situatie de bevoegdheid geeft zelf een oordeel te geven over de ontvankelijkheid van het beroep van appellant tegen het besluit van 10 januari 2007, of om de zaak naar een andere rechtbank dan de rechtbank Haarlem te verwijzen.
3. Met betrekking tot de in het onderhavige hoger beroep door appellant gemaakte proceskosten overweegt de Raad dat de rechtbank - afhankelijk van de uitkomst van het bij haar voort te zetten geding - die kosten in een eventuele proceskostenveroordeling dient te betrekken. Deze kosten worden begroot op € 20,62 aan reiskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Haarlem;
Bepaalt dat het college aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 223,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en K.J. Kraan en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2009.
(get.) M.C. Bruning.
(get.) I. Mos.
BvW