Home

Centrale Raad van Beroep, 05-01-2010, BL0358, 09-2625 WWB

Centrale Raad van Beroep, 05-01-2010, BL0358, 09-2625 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
5 januari 2010
Datum publicatie
25 januari 2010
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BL0358
Zaaknummer
09-2625 WWB

Inhoudsindicatie

Opschorting recht op bijstand omdat appellante geen contact met de arbeidsconsulent heeft opgenomen voor het maken van een afspraak. Appellante wordt in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen. Intrekking bijstandsuitkering omdat appellante geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid het verzuim te herstellen. Vaststaat dat appellante niet heeft gereageerd binnen de haar gegeven hersteltermijn. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat dit verzuim appellante niet kan worden toegerekend.

Uitspraak

09/2625 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 april 2009, 08/2096 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle (hierna: College)

Datum uitspraak: 5 januari 2010

I. PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2009. Appellante is verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Guliker, werkzaam bij de gemeente Zwolle.

II. OVERWEGINGEN

1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.

1.1. Appellante ontving sedert 1998 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.

1.2. In januari 2007 is appellante gestart met een traject in het kader van sociale activering. In verband met haar ziekmelding is appellante door haar trajectbegeleider uitgenodigd voor een evaluatiegesprek op 10 december 2007, waarvoor appellante zich heeft afgemeld. Vanwege de langdurige afwezigheid van appellante en de daardoor ontstane belemmering in de voortgang van het traject, heeft arbeidsconsulent B. Hesselink (hierna: de arbeidsconsulent) appellante bij brieven van 9 en 15 januari 2008 opgeroepen voor een gesprek op 16 respectievelijk 31 januari 2008. Appellante heeft zich voor de beide gesprekken afgemeld en verzocht om een nieuwe afspraak te maken.

1.3. Bij brief van 5 februari 2008 heeft de arbeidsconsulent aan appellante, teneinde de voortgang niet verder te vertragen en vanwege het risico een nieuwe afspraak niet te moeten af te zeggen, voorgesteld dat appellante zelf een afspraak met hem maakt. Daarbij is aangegeven dat een gesprek gewenst is vanwege het langdurig ziek zijn van appellante en het op grond hiervan niet in staat kunnen zijn om aan het traject deel te nemen. Tevens is aangegeven dat het de bedoeling is dat appellante meewerkt aan een onderzoek door een arbeidsmedisch adviesbureau, waarvoor een gesprek is vereist, evenals dat wat aanvullende informatie en de handtekening van appellante wordt verkregen.

1.4. Bij besluit van 25 februari 2008 heeft het College, onder verwijzing naar de brief van 5 februari 2008, het recht op bijstand met ingang van 25 februari 2008 opgeschort op de grond dat appellante geen contact met de arbeidsconsulent heeft opgenomen voor het maken van een afspraak. Appellante wordt in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen en krijgt de gelegenheid om tot uiterlijk 6 maart 2008 met de arbeidsconsulent een nieuwe afspraak te maken. Bij brief van 6 maart 2008 is deze termijn met 7 dagen verlengd en is voorts meegedeeld dat de bijstand ingaande de datum van opschorting zal worden ingetrokken, indien het verzuim niet tijdig is hersteld.

1.5. Bij besluit van 31 maart 2008 heeft het College de bijstand van appellante met ingang van 25 februari 2008 ingetrokken omdat appellante geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid het verzuim te herstellen. Voorts heeft het College bij dit besluit de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 174,60 netto van appellante teruggevorderd, welk bedrag wordt verrekend met de vakantie-uitkering van appellante.

1.6. Bij besluit van 13 oktober 2008 heeft het College het bezwaar van appellante tegen de besluiten van 25 februari 2008 en 31 maart 2008 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 13 oktober 2008 ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Het besluit van 25 februari 2008 berust op de toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB. Die bepaling geeft het College de bevoegdheid tot opschorting van het recht op bijstand indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent.

4.2. De Raad stelt voorop dat de bij het besluit van 25 februari 2008 aan appellante opgelegde verplichting een verplichting betreft tot het verstrekken van inlichtingen en het verlenen van medewerking als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de WWB. Uit de stukken, in het bijzonder de brief van 5 februari 2008, kan worden opgemaakt dat een gesprek had dienen plaats te vinden ten behoeve van een onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden van appellante.

4.3. De Raad stelt vast dat appellante geen gehoor heeft gegeven aan de in de brief van 5 februari 2008 gedane oproep voor het maken van een afspraak met de arbeidsconsulent vóór 15 februari 2008. Het standpunt van appellante dat zij om haar moverende redenen geen contact durfde op te nemen met de arbeidsconsulent, leidt de Raad niet tot het oordeel dat appellante van dit verzuim geen verwijt kan worden gemaakt. Indien appellante, zoals zij stelt, geen vertrouwen had in deze arbeidsconsulent, dan had zij dat in ieder geval tijdig kenbaar kunnen maken aan het College.

4.4. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB is voldaan. Het College was derhalve bevoegd het recht op bijstand met ingang van 25 februari 2008 op te schorten. De Raad stelt vast dat het College in overeenstemming met zijn geldende beleid heeft gehandeld. De Raad ziet geen grond voor het oordeel dat het College, met overeenkomstige toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Awb, in afwijking van het beleid geheel of gedeeltelijk van opschorting had moeten afzien.

5.1. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat het College, als de belanghebbende in het geval als bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.

5.2. Vaststaat dat appellante niet heeft gereageerd binnen de haar gegeven hersteltermijn. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat dit verzuim appellante niet kan worden toegerekend.

5.3. Hiermee is gegeven dat ook aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan. Het College was derhalve bevoegd het besluit tot toekenning van bijstand met ingang van 25 februari 2008 in te trekken. De Raad stelt vast dat het College in overeenstemming met zijn geldende beleid heeft gehandeld. De Raad ziet geen grond voor het oordeel dat het College, met overeenkomstige toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Awb, in afwijking van het beleid geheel of gedeeltelijk van intrekking had moeten afzien.

5.4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat tevens aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB is voldaan, zodat het College bevoegd was om de kosten van bijstand terug te vorderen voor zover deze tot een te hoog bedrag is verleend.

5.5. De Raad stelt vast dat het College in overeenstemming met zijn geldende beleid heeft gehandeld. De Raad ziet geen grond voor het oordeel dat het College, met overeenkomstige toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Awb, in afwijking van het beleid geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien.

6. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.

7. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en C.G. Kasdorp en N.M. van Waterschoot als leden, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2010.

(get.) J.C.F. Talman.

(get.) B.E. Giesen.

IA