Centrale Raad van Beroep, 22-01-2010, BL0391, 09-1105 TW
Centrale Raad van Beroep, 22-01-2010, BL0391, 09-1105 TW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 22 januari 2010
- Datum publicatie
- 25 januari 2010
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2010:BL0391
- Zaaknummer
- 09-1105 TW
Inhoudsindicatie
Terugvordering teveel betaalde toeslag. Geen dringende reden af te zien van terugvordering.
Uitspraak
09/1105 TW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 14 januari 2009, 08/211
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Bakker, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bakker, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W. Metus.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 13 augustus 2007 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat appellant met ingang van 30 maart 2007 geen recht meer heeft op een toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) nu appellants inkomen per dag niet lager is dan het minimumloon.
1.2. Bij besluit van 19 september 2007 heeft het Uwv over de periode van 30 maart 2007 tot en met 31 augustus 2007 het onverschuldigd betaalde bedrag van € 5.193,84 (bruto) van appellant teruggevorderd.
1.3. Bij besluit van 18 januari 2008 (hierna: het bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 september 2007 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank stelt vast dat slechts in geding is het terugvorderingsbesluit van 19 september 2007, nu appellant geen bezwaar heeft aangetekend tegen het herzieningsbesluit van 13 augustus 2007. Vanaf 30 maart 2007 voldeed appellant niet langer aan de voorwaarden voor een recht op toeslag nu het besluit van 13 augustus 2007 rechtens onaantastbaar is geworden. Op het Uwv rust dan de wettelijke verplichting over te gaan tot terugvordering van de toeslag. De rechtbank is niet gebleken van dringende redenen in de zin van artikel 20, vierde lid, van de TW op grond waarvan van terugvordering had moeten worden afgezien, ook niet in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen nu haar niet van een verband met de onderhavige terugvordering was gebleken. Met betrekking tot de hoogte van het teruggevorderde bedrag heeft de rechtbank overwogen dat dit in overeenstemming is met vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep.
3. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat hij met een bijzonder hoge terugvordering is geconfronteerd terwijl het Uwv aan appellant heeft meegedeeld dat hem hieromtrent geen enkel verwijt te maken valt. Appellant stelt dat deze terugvordering onaanvaardbaar is. Er is volgens appellant sprake van een bijzondere c.q. uitzonderlijke situatie. Nu onduidelijk was welke regels van toepassing waren omdat het kabinet had aangegeven dat de leeftijdsgrens van de herbeoordeling mogelijk verlaagd zouden worden, is de procedure van appellant aangehouden. Eerst op 20 juli 2007 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen de verlaging van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering gegrond verklaard omdat er toen pas duidelijkheid was aangaande de van toepassing zijnde regels. Bij besluit van 19 september 2007 wordt vervolgens van appellant ruim € 5.000,- terug gevorderd. Appellant is van mening dat het Uwv dient af te zien van terugvordering. Tot slot merkt appellant op dat hij vanwege deze nieuwe schuld uit de schuldsanering ingevolge de Wet Schuldsanering natuurlijke personen is gezet.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Evenals de rechtbank stelt de Raad vast dat het besluit tot herziening van de toeslag in rechte vast staat. Voorts stelt de Raad vast dat tussen partijen niet in geschil is dat door het Uwv onverschuldigd toeslag is betaald aan appellant over de periode van 30 maart 2007 tot en met 31 augustus 2007. Evenmin is de hoogte van het terugvorderingsbedrag tussen partijen in geschil. De vraag die partijen verdeeld houdt is of sprake is van een dringende reden om van de - wettelijke verplichte - terugvordering over die periode af te zien.
4.2. De Raad stelt voorop dat dringende redenen om met toepassing van artikel 20, vierde lid, van de TW van terugvordering af te zien - blijkens vaste jurisprudentie, waarin onder andere wordt gewezen op de wetsgeschiedenis - slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die een terugvordering voor de verzekerde heeft. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden (TK 1994-1995, 23.909, nr. 3).
4.3. De Raad vindt in het licht van het evenomschreven beoordelingskader in de onderhavige zaak geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de TW. Ook het gewijzigde inzicht van de wetgever - deze wijziging houdt verband met de afspraak in het Coalitieakkoord (kabinet Balkenende IV, 2007) om de leeftijdsgrens van degenen die van de eenmalige herbeoordelingsoperatie op basis van het aangepaste Schattingsbesluit worden vrijgesteld te verlagen van 50 naar 45 jaar - kan niet als een dringende reden worden gezien als bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de TW. Voor wat betreft de grond dat appellant vanwege de nieuwe schuld uit de schuldsanering is gezet, hetgeen volgens de verklaring van appellant ter zitting overigens eerst in maart 2008 plaatsvond, sluit de Raad zich aan bij hetgeen de rechtbank hierover heeft opgemerkt.
5. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2010.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) R.L. Rijnen.
GdJ