Centrale Raad van Beroep, 01-03-2010, BL4270, 08/7064 WWB + 08/7166 WWB + 08/7167 WWB + 08/7168 WWB + 08/7169 WWB + 08/7170 WWB
Centrale Raad van Beroep, 01-03-2010, BL4270, 08/7064 WWB + 08/7166 WWB + 08/7167 WWB + 08/7168 WWB + 08/7169 WWB + 08/7170 WWB
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 1 maart 2010
- Datum publicatie
- 2 maart 2010
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2010:BL4270
- Zaaknummer
- 08/7064 WWB + 08/7166 WWB + 08/7167 WWB + 08/7168 WWB + 08/7169 WWB + 08/7170 WWB
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-09-2024 tot 01-03-2027] art. 1:3, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-09-2024 tot 01-03-2027] art. 4:5, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-09-2024 tot 01-03-2027] art. 6:2, Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-07-2024 tot 01-01-2025] art. 35
Inhoudsindicatie
Door het bestuursorgaan is ten onrechte niet beslist op de aanvragen en op bezwaarschriften tegen het niet tijdig beslissen op die aanvragen.
Uitspraak
08/7064 WWB
08/7166 WWB
08/7167 WWB
08/7168 WWB
08/7169 WWB
08/7170 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 18 november 2008, 08/21, 08/22, 08/24, 08/719, 08/733, 08/734 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk (hierna: College)
Datum uitspraak: 1 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2009. Appellant is verschenen. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellant heeft blijkens de aangevallen uitspraak bij het College diverse aanvragen ingediend ter voorziening in de kosten van:
a. kantoorartikelen, postzegels, kopieën, treinkaartjes, verblijf Stay Okay, wassalon, fietsreparatie en een plantenkast;
b. kantoorartikelen, telefoon, treinkaartjes, contributie NJCM, griffierechten en een advocaat;
c. kantoorartikelen, postzegels, kopieën, telefoon en wassalon;
d. kantoorartikelen, postzegels, kopieën, treinkaartjes, griffierechten en wassalon;
e. een gerechtsdeurwaarder;
f. achterstallige premie ziektekosten, wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en exploitatiekosten van een gerechtsdeurwaarder.
1.2. Appellant heeft beroepschriften ingediend bij de rechtbank tegen het uitblijven van beslissingen op deze aanvragen. De rechtbank heeft deze beroepschriften doorgezonden aan het College ter behandeling als bezwaarschrift.
1.3. Bij brieven van 2 januari 2008 en 16 april 2008 heeft appellant beroep bij de rechtbank ingesteld tegen het uitblijven van beslissingen op zijn bezwaren.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
4.2. Vaststaat dat het College op de aanvragen en bezwaarschriften van appellant niet (schriftelijk) heeft beslist. Dit houdt verband met een door het College sinds medio 2004 gevolgde gedragslijn om aanvragen en bezwaarschriften van appellant met betrekking tot bijzondere bijstand niet meer in behandeling te nemen. Deze gedragslijn is aan appellant kenbaar gemaakt bij brief van 16 september 2004, waarin onder meer het volgende is meegedeeld:
“Op 21 juli 2004 hebt u, op zijn verzoek, een kort onderhoud gehad met de heer J.P.M. Scheinck, gemeentesecretaris/algemeen directeur. (....)
In dat gesprek is ter sprake gebracht dat u al jaren lang onnodig een onevenredig groot beslag legt op de gemeentelijke organisatie, met name door met hoge frequentie aanvragen (m.n. voor bijzondere bijstand) en bezwaarschriften bij ons in te dienen en beroep in te stellen bij de rechter. Aan u is te kennen gegeven dat dit niet langer zo door kan gaan en dat uw brieven, inclusief de bezwaarschriften, buiten behandeling worden gelaten. Daarbij is aangetekend dat aanvragen van algemene bijstand wel in behandeling zullen worden genomen.
In het kader van een zorgvuldige besluitvorming hebben wij deze vervelende kwestie nog eens aan de orde gesteld in onze vergadering van 7 september jl. Daarbij zijn wij tot de conclusie gekomen dat wij inderdaad stappen tegen u moeten ondernemen. Wij willen niet op de oude voet doorgaan met het afhandelen van de stortvloed aan brieven die u bij ons neerlegt. In de afgelopen 4 ½ jaar hebben wij ca. 250 aanvragen in behandeling genomen en ca. 450 werkprocessen in het kader van de rechtsbescherming (bezwaar, voorlopige voorziening, beroep en hoger beroep) doorlopen, respectievelijk in gang gezet. Daarbij blijkt u (nagenoeg) nooit het juridische gelijk aan uw kant te hebben. Deze aantallen zijn dermate extreem dat er geen diepgravende analyse nodig is om tot de conclusie te komen dat er iets mis is met de opstelling die u tegenover de gemeente kiest. Steeds weer vraagt u bijzondere bijstand aan, terwijl het zonneklaar is dat er geen sprake is van (om de wet te citeren) "uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan". Vervolgens moet dan elke keer weer de procedure van bezwaar en beroep worden doorlopen. (....)
Wij zullen in het vervolg met betrekking tot uw brieven de volgende gedragslijn volgen:
- de inkomende post van u wordt doorgezonden naar de behandelend ambtenaar, maar wordt niet meer in behandeling genomen. (....);
- wij nemen dus ook uw bezwaarschriften niet meer in behandeling;
- de behandeling van reeds in behandeling zijnde verzoeken en bezwaarschriften wordt gestaakt;
- aanvragen van algemene bijstand worden wel in behandeling genomen.
Overigens willen wij ons wel redelijk blijven opstellen. Indien er een verzoek van u binnenkomt dat een normale behandeling verdient, wordt het in behandeling genomen (in dat geval wordt u daar zo spoedig mogelijk van in kennis gesteld). (....)”
4.3. De rechtbank stelt in de aangevallen uitspraak vast dat de in de brief genoemde aantallen aanvragen (250) en werkprocessen (450) door appellant niet zijn betwist en dat appellant in de periode vanaf medio 2000 tot december 2004 bij de rechtbank 216 procedures aanhangig heeft gemaakt tegen het gemeentebestuur van Winterswijk (beroepen en verzoeken om voorlopige voorzieningen). Het gaat daarbij volgens de rechtbank voornamelijk om afgewezen aanvragen om bijzondere bijstand waarbij geen enkele van de afgehandelde procedures tot een voor appellant gunstig resultaat heeft geleid. Verder overweegt de rechtbank dat die procedures veelal een herhaling van zetten betroffen, in die zin dat appellant bijstand had aangevraagd voor kosten die volledig vergelijkbaar zijn met kosten waarvoor hij eerder vergeefs bijstand had aangevraagd en waaromtrent hij al vergeefs had doorgeprocedeerd. Voorbeelden hiervan zijn advocatenkosten, reiskosten in verband met het voeren van procedures, telefoonkosten en kosten van schulden welke veelal verband houden met het voeren van procedures.
4.4. De rechtbank heeft het standpunt ingenomen dat, mede gelet op het extreme aantal zaken, er sprake is van misbruik van procesrecht in die gevallen waarin het gaat om bijstand voor kosten die vergelijkbaar zijn met kosten waarover al eerder een onherroepelijk rechterlijk oordeel is gegeven, en waarin appellant dus behoort te begrijpen dat indienen van een aanvraag en doorprocederen evident kansloos is. Volgens de rechtbank is in de onderhavige zaken sprake van een zodanig misbruik van procesrecht, aangezien het hier gaat om kosten waarvan appellant behoort te begrijpen dat hij onmiskenbaar niet in aanmerking komt voor bijstandsverlening. In deze zaken ontbreekt, aldus de rechtbank, dan ook - gelet op het misbruik in combinatie met het buitensporige karakter daarvan - een procesbelang, op grond waarvan de beroepen
niet-ontvankelijk zijn verklaard.
4.5. Met betrekking tot de door het College gevolgde gedragslijn om niet te beslissen op aanvragen van appellant met betrekking tot bijzondere bijstand en op bezwaarschriften tegen het niet tijdig beslissen op die aanvragen overweegt de Raad het volgende.
4.6. De Awb kent wat de besluitvorming op een aanvraag betreft slechts de (gehele of gedeeltelijke) toewijzing of afwijzing van een aanvraag en het niet behandelen van een aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Awb. Ingevolge deze bepaling kan het bestuursorgaan, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Het wettelijke stelsel verzet zich naar het oordeel van de Raad tegen het niet behandelen van een aanvraag in andere dan de in die bepaling genoemde gevallen. Een grond voor het niet behandelen van de aanvragen met toepassing van artikel 4:5 van de Awb was in de voorliggende gevallen niet aanwezig. Gelet hierop heeft het College de aanvragen ten onrechte niet in behandeling genomen en had het hierop een inhoudelijke beslissing dienen te nemen.
4.7. Verder volgt uit het systeem van de Awb dat een bestuursorgaan - tijdig - op een ingediend bezwaarschrift dient te beslissen. Het met toepassing van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb maken van bezwaar tegen het uitblijven van een beslissing is primair te zien als een procedureel middel om een bestuursorgaan tot besluitvorming te bewegen. Nu het wettelijke stelsel niet voorziet in uitzonderingen op de verplichting om op een ingediend bezwaarschrift te beslissen, had het College op de bezwaarschriften van appellant moeten beslissen.
4.8. Voor de goede orde overweegt de Raad nog dat in het in 4.6 en 4.7 overwogene geen oordeel ligt besloten over de inhoud van een besluit op een dergelijke aanvraag, onderscheidenlijk een dergelijke beslissing op bezwaar. Wel volgt daaruit dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet kan worden gezegd dat appellant geen (proces)belang heeft bij een beroep, met toepassing van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar. De aangevallen uitspraak moet daarom worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad de beroepen gegrond verklaren en het College opdragen met inachtneming van deze uitspraak alsnog op de bezwaren te beslissen.
4.9. Met het oog op de nadere besluitvorming in bezwaar overweegt de Raad het volgende. Indien een aanvraag om bijzondere bijstand is afgewezen omdat de betreffende kosten niet worden aangemerkt als kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB, en de belanghebbende dient een nieuwe aanvraag om bijzondere bijstand voor dezelfde soort kosten in, dan ligt het op de weg van de aanvrager om aan te geven waarom, anders dan in de vorige gevallen, nu wel sprake is van kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. Doet de aanvrager dit niet of slaagt hij daarin naar de mening van het bestuursorgaan niet, dan kan het bestuursorgaan de aanvraag op die grond afwijzen (waarbij gelet op artikel 4:12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb van horen kan worden afgezien). Ontbreekt een dergelijke onderbouwing van de aanvraag ook in bezwaar, dan kan het bestuursorgaan op die grond het bezwaar ongegrond verklaren (waarbij gelet op artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen kan worden afgezien). Aldus kan het bestuursorgaan, binnen de grenzen van het bestaande wettelijke stelsel, aanvragen en bezwaarschriften als hier aan de orde op de voor hem minst belastende wijze afhandelen.
5. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 16,24 in beroep en op € 32,-- in hoger beroep wegens door appellant gemaakte reiskosten, derhalve in totaal € 48,24.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart de beroepen gegrond;
Vernietigt de besluiten als bedoeld in artikel 6:2 aanhef, en onder b, van de Awb;
Bepaalt dat het College een besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 48,24;
Bepaalt dat het College aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 341,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en A.B.J. van de Ham en J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2010.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) C. de Blaeij.
RB