Centrale Raad van Beroep, 24-02-2010, BL6401, 08-3406 AKW
Centrale Raad van Beroep, 24-02-2010, BL6401, 08-3406 AKW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 24 februari 2010
- Datum publicatie
- 4 maart 2010
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2010:BL6401
- Zaaknummer
- 08-3406 AKW
- Relevante informatie
- Algemene Kinderbijslagwet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2025], Algemene Kinderbijslagwet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2025] art. 14a, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 3:2
Inhoudsindicatie
Beëindiging kinderbijslag met terugwerkende kracht, omdat appellant op grond van zijn verblijfsstatus, niet meer verzekerd is voor de AKW. Terugvordering. Beleid Svb. De Svb heeft een eigen taak heeft bij de vaststelling en beoordeling van de feiten. De Svb kan niet louter varen op het kompas van de IND. Nu de intrekking van de uitkering de facto enkel rust op de aan de intrekkingsbeschikking van de IND door de IND ten gronde gelegde feiten en de Svb geen eigen onderzoek heeft verricht naar de vraag of appellant al zijn verplichtingen ingevolge de AKW is nagekomen en of hij had kunnen onderkennen dat hij ten onrechte kinderbijslag ontving, moet de Raad constateren dat dit besluit is voorbereid en genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb en op die grond voor vernietiging in aanmerking komt.
Uitspraak
08/3406 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 7 mei 2008, 07/4311 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb)
Datum uitspraak: 24 februari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Boesjes, advocaat te Oosterhout, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2010. Voor appellant is verschenen mr. J.M.M. Verstrepen, advocaat te Oosterhout. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 11 april 2007 heeft de Svb appellant bericht dat hij met ingang van het vierde kwartaal van 2004 geen recht heeft op kinderbijslag op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW). Ter motivering is daarbij opgemerkt dat appellant met ingang van genoemd kwartaal, op grond van zijn verblijfsstatus, niet meer verzekerd is voor de AKW. Bij brief van dezelfde datum heeft de Svb aan appellant laten weten dat hij over het vierde kwartaal van 2004 tot en met het vierde kwartaal van 2006, € 3.034,22 te veel kinderbijslag heeft ontvangen. Aangekondigd is dat dit bedrag zal worden teruggevorderd.
2.1. Appellant heeft bezwaar gemaakt zowel tegen het besluit over het recht op kinderbijslag als tegen de brief waarin de terugvordering wordt aangekondigd. Op 21 juni 2007 is een hoorzitting gehouden.
2.2. Bij besluit van 30 augustus 2007 (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft de Svb ten gronde gelegd dat de Svb uit informatie van de IND is gebleken dat bij besluit van 11 oktober 2006 appellants verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als ingangsdatum 17 december 2002 en geldig tot en met 17 december 2007 met terugwerkende kracht per 17 december 2002 is ingetrokken. Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 29 december 2006 ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft de IND ten gronde gelegde dat appellant onder valse gegevens Nederland is binnengekomen. Dit zou zijn gebleken uit een taalanalyse. Op grond van deze informatie van de IND heeft de Svb vastgesteld dat appellant nimmer rechtmatig in Nederland heeft verbleven, zodat hij vanaf het vierde kwartaal van 2004, het kwartaal waarin voor het eerst kinderbijslag is toegekend, niet verzekerd was voor de AKW. De Svb is wettelijk verplicht om het recht op kinderbijslag te herzien indien dit ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Van dringende redenen of kennelijke onredelijkheid om daarvan in het onderhavige geval (deels) af te zien is niet gebleken. Het recht op kinderbijslag is met volledig terugwerkende kracht vanaf het vierde kwartaal van 2004 herzien.
3.1. In beroep is namens appellant aangevoerd dat tegen het besluit van de IND van 29 december 2006 door appellant beroep was ingesteld. In die procedure is door appellant bestreden dat hij onjuiste inlichtingen zou hebben verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. Door appellant is een nationaliteitsverklaring overgelegd van de ambassade van Sierra Leone te Brussel. Daarin wordt tevens uitdrukkelijk bevestigd dat appellant afkomstig is uit Jomando, Kono district. Daarnaast is namens appellant gemotiveerd de juistheid van de taalanalyse bestreden. Hangende dit beroep heeft de IND aan appellant bericht dat, in het kader van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (hierna: Regeling), ambtshalve is getoetst of appellant voldoet aan de voorwaarden die gelden om voor deze regeling in aanmerking te komen. Daarbij wordt aangegeven dat appellant, om voor een verblijfsvergunning op grond van de Regeling in aanmerking te komen, zijn identiteit dient aan te tonen. Daarnaast geldt als noodzakelijk vereiste dat alle lopende procedures worden ingetrokken. Appellant wordt erop gewezen dat het aanbod eenmalig is. Kiest appellant voor het continueren van de lopende procedures, dan komt hij, bij een negatieve uitslag in die procedures, niet alsnog in aanmerking voor een vergunning op basis van de Regeling. Vervolgens is door de IND aan appellant een verblijfsvergunning op grond van de Regeling toegekend, waarna namens appellant het beroep tegen het besluit van 29 december 2006 is ingetrokken. Uit deze gang van zaken blijkt, aldus appellant, dat hij zich op geen enkele wijze heeft voorgedaan als iemand anders. Ook de IND gaat nu uit van de door appellant vanaf het begin verstrekte gegevens omtrent zijn identiteit. Anders zou appellant immers niet in aanmerking zijn gekomen voor een verblijfsvergunning op grond van de Regeling. Verder wordt een beroep gedaan op artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (hierna: Besluit 746). Op grond van deze bepaling is verzekerd ingevolge de volksverzekeringen de in Nederland wonende vreemdeling die na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e, of l, van de Vreemdelingenwet 2000, tijdig bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen de intrekking van die toelating. Ook in het onderhavige geval was op het moment van beslissen door de Svb appellant nog in afwachting van een uitspraak op zijn beroep tegen de intrekking van zijn verblijfstitel. Ook op die grond kan het bestreden besluit geen standhouden.
3.2. Ter zitting van de rechtbank is namens de Svb betoogd dat met de intrekking van het beroep tegen het besluit van 29 december 2006 is komen vast te staan dat de verblijfsvergunning is ingetrokken. Appellant wist dat hij bij de aanvaarding van de verblijfsvergunning op grond van de Regeling zijn beroep diende in te trekken. Dat bijgevolg kwam vast te staan dat de (eerdere) verblijfsvergunning is ingetrokken is daarom verwijtbaar. Opgemerkt wordt dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat de IND thans van mening is dat appellant uit Sierra Leone komt. Ook het beroep van appellant op artikel 10 van Besluit 746 slaagt niet. De herziening heeft betrekking op de periode van het vierde kwartaal van 2004 tot en met het vierde kwartaal van 2006. Na de intrekking van het beroep tegen het besluit van 29 december 2006 staat vast dat appellant in die periode niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
3.3. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep heeft appellant zijn in eerdere instanties voorgedragen gronden in essentie herhaald. Namens appellant is daaraan toegevoegd dat, indien moet worden aangenomen dat de Svb bevoegd was de uitkering op de aangegeven grond in te trekken, dringende redenen zich tegen die intrekking verzetten. Verwezen wordt naar het beleid van de Svb inzake de intrekking van een uitkering met terugwerkende kracht. Het enkele feit dat zijn verblijfsvergunning door de IND is ingetrokken brengt niet zonder meer mee dat het appellant redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat hij ten onrechte verzekerd was. Ook de IND gaat er thans vanuit dat appellant de nationaliteit heeft van Sierra Leone. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellant, desgevraagd, verklaard dat appellant op grond van de Regeling nog steeds rechtmatig verblijf houdt in Nederland. Door de Svb is onder meer betoogd dat nu appellant zijn beroep tegen het besluit van 29 december 2006 heeft ingetrokken, de Svb mocht aannemen dat appellant valse gegevens heeft verstrekt omtrent zijn nationaliteit. Nu appellant geen bescheiden heeft overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat hij de nationaliteit heeft van Sierra Leone, heeft appellant niet voldoende aannemelijk gemaakt dat hij niet heeft kunnen begrijpen dat de kinderbijslag ten onrechte aan hem werd verstrekt.
5.1. Het gaat in het onderhavige geding om de beantwoording van de vraag of de Svb met recht de aanspraak op kinderbijslag op grond van de AKW met terugwerkende kracht over het vierde kwartaal van 2004 tot en met het vierde kwartaal van 2006 heeft ingetrokken.
5.2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.3. De Raad stelt vast dat met de intrekking door appellant van zijn beroep tegen het besluit van 29 december 2006 in rechte is komen vast te staan dat appellant in de hier in geding zijnde periode geen rechtmatig verblijf hier te lande heeft gehad, zodat hij op grond van artikel 6, tweede lid, van de AKW, niet verzekerd was voor de AKW. Appellant heeft subsidiair een beroep gedaan op artikel 10 van Besluit 746. Deze bepaling heeft als strekking de verzekeringspositie van betrokkene te waarborgen in de fase van bezwaar en beroep tegen het besluit waarbij de toelating van betrokkene tot Nederland is ingetrokken. Dit laatste besluit is gedateerd 11 oktober 2006, terwijl de peildatum voor het laatste kwartaal in geding 1 oktober 2006 is. Dat brengt mee dat artikel 10 van Besluit 747 op de periode hier in geding geen betrekking heeft, zodat het beroep op deze bepaling faalt. De Raad concludeert dat, nu niet is gebleken van enige andere grond van verzekering voor de volksverzekeringen van appellant, de Svb terecht heeft geoordeeld dat in de periode in geding appellant niet verzekerd was voor de Nederlandse volksverzekeringen en, op die grond, geen recht had op kinderbijslag ingevolge de AKW.
5.4. Uit artikel 14a, eerste lid, van de AKW volgt dat indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de Svb gehouden is het desbetreffende besluit te herzien of in te trekken. Uitgangspunt van artikel 14a van de AKW is blijkens de wetsgeschiedenis dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden, maar dat aangesloten moet worden bij het rechtszekerheidsbeginsel zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld.
De Svb heeft een beleid ontwikkeld ten aanzien van het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend. Voorts wordt met toepassing van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel of gedeeltelijk van herziening afgezien als de bijzondere omstandigheden van het geval leiden tot het oordeel dat een volledige terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is. Bij de beoordeling of er sprake is van kennelijke onredelijkheid hecht de Svb belang aan:
- de mate waarin aan de betrokkene een verwijt kan worden gemaakt;
- de mate waarin aan de Svb een verwijt kan worden gemaakt;
- de mate waarin de herziening met volledige terugwerkende kracht en de hiermee gepaard gaande terugvordering daadwerkelijk ingrijpend is in het dagelijkse leven van de betrokkene. De Raad heeft al eerder geoordeeld dat deze beleidsregels niet in strijd komen met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, waaronder voornoemde wettelijke bepalingen, het beginsel van rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel.
5.5. Namens appellant is gemotiveerd betoogd dat hij al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het taalonderzoek, waarop de intrekking van zijn verblijfsvergunning rustte, die intrekking niet kon dragen. Door appellant is aan de IND een nationaliteitsverklaring overgelegd van de ambassade van Sierra Leone te Brussel. Daarin wordt, aldus appellant, niet alleen bevestigd dat hij de nationaliteit heeft van Sierra Leone, maar tevens dat hij afkomstig is uit Jomando, Kono district. Door de IND is de onjuistheid van de intrekkingsbeschikking ook feitelijk erkend, doordat appellant ambtshalve in aanmerking is gebracht voor een verblijfsvergunning op grond van de Regeling. De IND zou daartoe nooit zijn overgegaan als appellant onjuiste inlichtingen had verstrekt. Appellant heeft er verder op gewezen dat hij, om in aanmerking te komen voor de vergunning op grond van de Regeling, verplicht was om de procedures tegen de intrekking van zijn reguliere verblijfsvergunning in te trekken. Ook op die grond kan niet zonder meer de juistheid worden aangenomen van de feiten waarop die intrekkingsbeschikking rust.
5.6. Uit het hiervoor weergegeven beleid van de Svb vloeit voort dat eerst beoordeeld moet worden of de Svb terecht heeft aangenomen dat appellant zijn verplichtingen ingevolgde de AKW wel is nagekomen en had kunnen begrijpen dat de kinderbijslag ten onrechte aan hem werd verstrekt.
5.7. De Raad stelt voorop dat, tenzij de wet uitdrukkelijk anders bepaalt, de Svb, in het kader van de uitvoering van de AKW, een eigen taak heeft bij de vaststelling en beoordeling van de feiten. Dat betekent dat voor de beantwoording van de vraag of aan de intrekking van de kinderbijslag terugwerkende kracht moet worden toegekend, meer concreet of appellant de inlichtingenverplichting niet is nagekomen dan wel heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend, de Svb niet louter kan varen op het kompas van de IND. Aan een besluit ter zake van zo'n intrekking zal de Svb een eigen onderzoek en beoordeling van de relevant te achten feiten ten gronde moeten leggen. De aan de intrekking van de verblijfsvergunning regulier ten gronde gelegde feiten mogen door de Svb, bij een besluit als hier aan de orde, niet zonder meer als vaststaand worden aangenomen. Daarbij weegt mee dat appellant, door toedoen van een overheidsorgaan (de IND), zijn rechten in de procedures ter zake van de intrekking van de reguliere verblijfsvergunning niet ten volle heeft kunnen benutten.
5.8. Nu de in het bestreden besluit neergelegde terugwerkende kracht van de intrekking van de uitkering de facto enkel rust op de aan de intrekkingsbeschikking van de IND door de IND ten gronde gelegde feiten en de Svb geen eigen onderzoek heeft verricht naar de vraag of appellant al zijn verplichtingen ingevolge de AKW is nagekomen en of hij had kunnen onderkennen dat hij ten onrechte kinderbijslag ontving, moet de Raad constateren dat dit besluit is voorbereid en genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb en op die grond voor vernietiging in aanmerking komt.
5.9. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 874,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1518,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat de Svb een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van de uitspraak van de Raad;
Veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1518,--;
Bepaalt dat de Svb het betaalde griffierecht aan appellant vergoedt ad € 146,--.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden als leden, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2010.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) W. Altenaar.
mm