Centrale Raad van Beroep, 10-03-2010, BL9057, 08-4251 WW + 09-349 WW
Centrale Raad van Beroep, 10-03-2010, BL9057, 08-4251 WW + 09-349 WW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 10 maart 2010
- Datum publicatie
- 26 maart 2010
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2010:BL9057
- Zaaknummer
- 08-4251 WW + 09-349 WW
Inhoudsindicatie
Re-integratievisie. Met het vastleggen van de afspraak dat appellant zal worden aangemeld bij DMK is appellant in aanmerking gebracht voor de meest intensieve vorm van begeleiding. Niet valt in te zien dat appellant met het instellen van hoger beroep een gunstiger resultaat kan bewerkstelligen. Geen procesbelang.
Uitspraak
08/4251 WW
09/349 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van
[appellant], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 6 juni 2008, 07/5258 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 10 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J.M. Boot, advocaat te Steenbergen, hoger beroep ingesteld.
Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadien nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2010. Appellant is, hoewel daartoe ambtshalve opgeroepen, niet verschenen. Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.W.L. Clemens en drs. W.A.M.H. Heijmans.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontving een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (hierna: WW).
1.2. Op 25 mei 2007 heeft Uwv een re-integratievisie vastgesteld. Hierin is onder meer vermeld dat appellant minimaal vier keer per vier weken gaat solliciteren en dat appellant intensief zal worden begeleid.
1.3. Op 22 juni 2007 heeft Uwv een bijgestelde re-integratievisie vastgesteld. Hierin is onder meer vermeld dat appellant minimaal vier keer per vier weken gaat solliciteren, dat hij hulp krijgt van het maatschappelijk werk en dat hij een urgentieverklaring voor woonruimte heeft. Voorts is als in te zetten re-integratiedienst het monitoren van appellant vermeld.
1.4. Appellant heeft tegen de re-integratievisie van 22 juni 2007 bezwaar gemaakt. Aangevoerd is dat uit de re-integratievisie ten onrechte niet blijkt op welke wijze door de re-integratiecoach actie wordt ondernomen om appellant weer aan het werk te krijgen.
1.5. Bij besluit van 26 oktober 2007 heeft Uwv het bezwaar van appellant tegen de re-integratievisie van 22 juni 2007 niet-ontvankelijk verklaard. Dit berust op het standpunt dat de re-integratievisie van 22 juni 2007 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en dat daartegen derhalve geen mogelijkheid van bezwaar openstaat.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 26 oktober 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat, indien in een re-integratievisie louter verplichtingen worden opgenomen die de betrokkene al had op grond van andere regelgeving, niet gesproken kan worden van een besluit dat op rechtsgevolg is gericht. De mededeling dat appellant minimaal vier keer per vier weken gaat solliciteren is slechts een herhaling van de verplichting die appellant reeds had op grond van het Besluit sollicitatieplicht werknemers WW.
3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Aangevoerd is dat het ontbreken van een deugdelijke beschrijving van de rechten van appellant, bijvoorbeeld het recht op goede begeleiding, er niet toe zou behoren te leiden dat geen sprake zou zijn van een besluit waartegen bezwaar openstaat.
3.2. Bij het verweerschrift heeft Uwv laten weten zich niet langer op het standpunt te stellen dat de re-integratievisie van 22 juni 2007 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
3.3. Bij besluit van 8 januari 2009 heeft Uwv het besluit van 26 oktober 2007 ingetrokken en het bezwaar tegen de re-integratievisie van 22 juni 2007 ongegrond verklaard onder verwijzing naar een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige W.A.M.H. Heijmans (hierna: Heijmans) van 24 december 2008. In deze rapportage wordt geconcludeerd dat het uitgangspunt zelfredzaamheid is. Er wordt tevens op gewezen dat de in te zetten dienst is gemuteerd ten opzichte van de re-integratievisie van 25 mei 2007, van ‘intensieve begeleiding’ naar ‘monitoring’. Voorts is in dit rapport aangegeven dat in een re-integratievisie van 5 december 2007 onder meer is afgesproken dat appellant wordt aangemeld bij re-integratiebedrijf DMK.
3.4. Appellant heeft ten aanzien van het besluit van 8 januari 2009 opgemerkt dat een re-integratiecoach in beginsel actief dient te zijn. Een passieve houding zou dan ook moeten worden gemotiveerd in een re-integratievisie, vooral wanneer de in te zetten dienst is gemuteerd naar monitoring.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge vaste rechtspraak van de Raad is slechts sprake van voldoende procesbelang indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Van de bestuursrechter kan in een geval waarin de uitkomst van het (hoger) beroep niet in concreto tot een voor de betrokkene gunstiger resultaat kan leiden, geen uitspraak worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan.
4.2. Ter zitting van de Raad heeft Heijmans te kennen gegeven dat de intensiteit van begeleiding van een belanghebbende kan opklimmen van monitoring naar intensieve begeleiding tot en met aanmelding voor een re-integratietraject. Blijkens de door Uwv bij brief van 26 januari 2010 ingezonden re-integratievisie van 5 december 2007 is met appellant afgesproken dat hij zal worden aangemeld voor het volgen van een re-integratietraject bij DMK. De Raad stelt, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, vast dat met het vastleggen van de afspraak dat appellant zal worden aangemeld bij DMK appellant in aanmerking is gebracht voor de meest intensieve vorm van begeleiding. Niet valt in te zien dat appellant met het instellen van hoger beroep een gunstiger resultaat kan bewerkstelligen. De Raad merkt daarbij op dat appellant in geen enkele fase in de procedure zijn belang heeft toegelicht. Aan de oproep om ter zitting van de Raad te verschijnen heeft appellant evenmin gehoor gegeven. Voorts heeft appellant niet verzocht om vergoeding van schade in verband met het feit dat hij niet per een eerdere datum dan 5 december 2007 voor het volgen van een re-integratietraject in aanmerking is gebracht.
4.3. Het onder 4.1 en 4.2 overwogene betekent dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van een procesbelang.
4.4. De Raad merkt het besluit van 8 januari 2009 aan als een besluit dat op de voet van de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb mede in de beoordeling moet worden betrokken.
4.5. Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 is de Raad van oordeel dat het beroep tegen het besluit van 8 januari 2009 niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 8 januari 2009 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.T. Berkel-Kikkert als voorzitter en H.C.P. Venema en M.I. ’t Hooft als leden, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2010.
(get.) G.M.T. Berkel-Kikkert.
(get.) J. Waasdorp.
SG