Home

Centrale Raad van Beroep, 20-04-2010, BM1963, 08-2817 WWB

Centrale Raad van Beroep, 20-04-2010, BM1963, 08-2817 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
20 april 2010
Datum publicatie
22 april 2010
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BM1963
Zaaknummer
08-2817 WWB

Inhoudsindicatie

Niet-verschoonbare termijnoverschrijding indienen bezwaarschrift. Een betrokkene, die voor langere tijd afwezig is, in beginsel toereikende maatregelen te treffen ter behartiging van de eigen belangen.

Uitspraak

08/2817 WWB

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 9 april 2008, 07/4604 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Doesburg (hierna: College)

Datum uitspraak: 20 april 2010

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft H. Yurdusen, medewerker bij Ferman Juridisch Advies te Arnhem, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door H. Yurdusen. Het College heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellant, geboren op 5 juni 1942, ontving bijstand van 12 april 1989 tot en met 31 december 2002 en van 24 tot en met 30 april 2007. Met ingang van 1 mei 2007 is de betaling van de bijstand in afwachting van de resultaten van een onderzoek naar (verzwegen) vermogensbezit van appellant stopgezet. Appellant is daar bij brief van 21 juni 2007 van in kennis gesteld. Bij “meldingsformulier vakantie buitenland” heeft appellant meegedeeld dat hij van plan is van 29 mei 2007 tot en met 28 augustus 2007 op vakantie te gaan.

1.2. Bij besluit van 13 juli 2007 heeft het College de bijstand van appellant met ingang van 12 april 1989 ingetrokken. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant, zonder daarvan melding te maken, beschikte over vermogen dat de grens van het vrij te laten vermogen te boven ging. Bij brief van 31 augustus 2007 (waarin is gesteld dat hij op 28 augustus 2007 van vakantie uit Turkije is teruggekeerd) is door appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 juli 2007.

1.3. Bij besluit van 25 september 2007 is het tegen het besluit van 13 juli 2007 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 25 september 2007 ingestelde beroep ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd.

Daartoe is, samengevat, aangevoerd dat de gemeente wist dat hij geruime tijd in Turkije zou verblijven, dat het intrekkingsbesluit totaal onverwacht kwam, dat van hem niet kan worden gevergd mogelijk gevoelige inhoud van poststukken met derden te delen, dat met nazending van de post naar Turkije enige weken gemoeid zou zijn en dat de geringe termijnoverschrijding in zijn geval tot onaanvaardbare consequenties leidt.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de wettelijke termijn van zes weken voor het maken van bezwaar ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift was verstreken.

4.2. Op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest. Daarbij gaat het om niet aan appellant toe te rekenen feiten en omstandigheden ten gevolge waarvan hij niet binnen de daarvoor gestelde termijn bezwaar heeft kunnen maken.

4.3. De Raad is met het College en de rechtbank van oordeel dat hier van een te verontschuldigen termijnoverschrijding geen sprake is. De Raad neemt daarbij het volgende in overweging.

4.4. Naar vaste rechtspraak van de Raad dient een betrokkene, die voor langere tijd afwezig is, in beginsel toereikende maatregelen te treffen ter behartiging van de eigen belangen. Als wordt nagelaten adequate maatregelen te treffen om tegen een of meer eventueel tijdens de afwezigheid te ontvangen besluiten tijdig - door of namens hem - bezwaar te maken, op al dan niet nader aan te geven gronden, moet dit in het algemeen gesproken voor rekening van de betrokkene blijven. Voor dit geding betekent dit dat het tot de eigen verantwoordelijkheid van appellant dient te worden gerekend om voorafgaand aan een voorgenomen verblijf voor langere duur in het buitenland aan het College kenbaar te maken hoe hij gedurende dit verblijf bereikt zou kunnen worden of er zorg voor te dragen dat de op zijn huisadres ontvangen post adequaat wordt behandeld. Appellant, bij wie zijn zoon en schoondochter ten tijde in geding inwoonden, heeft dit nagelaten, hetgeen hem is aan te rekenen.

4.5. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen. Appellant kon bij het licht van de stopzetting van de betaling van de bijstand per 1 mei 2007 een nader besluit van het College verwachten. Het lag derhalve voor de hand dat appellant reeds daarom goede afspraken omtrent zijn postbehandeling zou maken. De Raad kan hetgeen appellant in dit verband heeft opgemerkt over de “gevoelige” inhoud van poststukken niet plaatsen nu zulks doorgaans niet op de envelop zichtbaar is of kenbaar wordt gemaakt. Dit laat overigens onverlet dat appellant bij vertrek - of op een later moment - had kunnen afspreken bijvoorbeeld de van het College afkomstige post door te zenden naar zijn (bij de achterblijvers bekende) verblijfsadres in Turkije. Daartoe bestond temeer reden nu de betaling van de bijstand per 1 mei 2007 was stopgezet en tussentijds niet is hervat. Dat van een en ander is afgezien komt voor rekening van appellant. Een rechtsplicht voor het College om niet over te gaan tot bekendmaking van een te verwachten besluit gedurende de bij het College bekende periode van verblijf in het buitenland, kan in het algemeen en ook in dit geval niet worden aanvaard. De eigen verantwoordelijkheid van appellant staat hier immers voorop. De Raad onderschrijft tot slot het oordeel van de rechtbank dat in dit kader voor een belangenafweging als door appellant voorgestaan, te weten: het grote financiële belang van appellant tegenover de relatief geringe overschrijding van de bezwaartermijn, geen ruimte is.

4.6. Uit hetgeen de Raad onder 4.1 tot en met 4.5 heeft overwogen vloeit voort dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2010.

(get.) R.H.M. Roelofs.

(get.) M.C.T.M. Sonderegger.

SG