Home

Centrale Raad van Beroep, 13-04-2010, BM2096, 08-3410 WWB + 08-5443 WWB

Centrale Raad van Beroep, 13-04-2010, BM2096, 08-3410 WWB + 08-5443 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
13 april 2010
Datum publicatie
26 april 2010
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BM2096
Zaaknummer
08-3410 WWB + 08-5443 WWB

Inhoudsindicatie

Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering. Gelet op het hoger beroepschrift is in geding of appellant in redelijkheid gebruik kon maken van zijn bevoegdheid om de over de negen nog resterende maanden verleende bijstand in te trekken en de over deze maanden gemaakte kosten van bijstand volledig terug te vorderen. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 30 juni 2009, LJN BJ4245, in een soortgelijk geding ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat appellant wat betreft de thans nog in geding zijnde maanden niet in redelijkheid ten volle van zijn intrekkings- en terugvorderingsbevoegheid gebruik heeft kunnen maken. In het bijzonder ziet de Raad niet in dat appellant - in afwijking van vaste rechtspraak van de Raad - bij het gebruikmaken van deze bevoegdheden betekenis had moeten toekennen aan de geschatte waarde van de verhandelde auto’s in de hier in geding zijnde maanden, zoals de rechtbank voorstaat. Op geen enkele wijze heeft betrokkene, die geen controleerbare of verifieerbare gegevens had over de in aanmerking te nemen autotransacties, aangetoond of aannemelijk gemaakt dat hem bij naleving van de inlichtingenverplichting aanvullende bijstand zou zijn verleend. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook, voor zover aangevochten, te worden vernietigd. Het voorgaande leidt er tevens toe dat aan het onder 4 genoemde besluit van 8 september 2008 de grondslag is komen te ontvallen, zodat dit besluit eveneens dient te worden vernietigd. Gelet op het gestelde in het hoger beroepschrift ziet de Raad voorts, met het oog op de finale beslechting van het geschil, aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 28 februari 2007 dat betrekking heeft op de intrekking, naast de door appellant reeds herroepen maanden tevens te herroepen voor zover het betreft de maand december 2004 en door het besluit van 28 februari 2007 dat betrekking heeft op de terugvordering, in zijn geheel te herroepen. Voorts wordt vastgesteld dat de gemaakte kosten van bijstand over de maanden januari, april, mei, oktober en november 2003, mei en augustus 2004 en maart en november 2005 worden teruggevorderd tot een bedrag van € 9.657,49 en verder wordt bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 28 februari 2007 dat betrekking heeft op de terugvordering.

Uitspraak

08/3410 WWB

08/5443 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 6 mei 2008, 07/7718 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[Betrokkene] wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)

en

appellant

Datum uitspraak: 13 april 2010

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door E.J.H.M. Meijer, werkzaam bij de gemeente Heiloo. Betrokkene is niet verschenen.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Betrokkene ontving vanaf mei 2002 bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.

1.2. Naar aanleiding van gegevens die van de Dienst Wegverkeer (RDW) waren verkregen, heeft de Sociale Recherche van Noord-Holland Noord een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan betrokkene verleende bijstand. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een proces-verbaal van 11 oktober 2006.

1.3. Op grond van deze onderzoeksresultaten heeft appellant bij besluit van 28 februari 2007 de aan betrokkene verleende bijstand over vijftien in de periode van januari 2003 tot en met november 2005 nader aangegeven maanden herzien (lees: ingetrokken). Voorts heeft appellant bij besluit van eveneens 28 februari 2007 de over deze maanden gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 16.314,-- van betrokkene teruggevorderd.

1.4. Appellant heeft bij besluit van 5 juli 2007 de bezwaren tegen de besluiten van 28 februari 2007 in zoverre gegrond verklaard dat de intrekking en terugvordering is beperkt tot de tien maanden, waarin een kentekenregistratie bij de RDW op naam van betrokkene is beëindigd. Het bedrag van de terugvordering is daarbij nader vastgesteld op € 10.762,89. Aan deze besluitvorming heeft appellant ten grondslag gelegd dat als gevolg van de schending van de op betrokkene rustende inlichtingenverplichting het recht op bijstand over de maanden waarin transacties hebben plaatsgevonden niet meer kan worden vastgesteld.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen over griffierecht en proceskosten, het beroep van betrokkene tegen het besluit van 5 juli 2007 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op de bezwaren te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Hiertoe heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant niet bevoegd is de bijstand over de maand december 2004 in te trekken, omdat betrokkene ten aanzien van de auto, waarmee in deze maand een transactie plaatsvond, niet de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat betrokkene in de overige maanden, door de transacties niet te melden, wel de inlichtingenverplichting heeft geschonden, maar dat appellant in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid de bijstand over deze maanden geheel in te trekken en terug te vorderen, omdat de auto’s slechts een geringe waarde vertegenwoordigden, zodat betrokkene niet een inkomen of vermogen kan hebben gegenereerd dat ook maar in de buurt komt van het teruggevorderde bedrag.

3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij instemt met het oordeel van de rechtbank over de maand december 2004. Wanneer die maand buiten beschouwing wordt gelaten, dient het terug te vorderen bedrag te worden verminderd met € 1.105,40, hetgeen leidt tot een terugvordering van € 9.657,49. Volgens appellant heeft hij over de negen resterende maanden wel in redelijkheid de verleende bijstand kunnen intrekken en de gemaakte kosten van bijstand kunnen terugvorderen. Vanwege het ontbreken van een deugdelijke administratie is volgens appellant niet duidelijk welk bedrag betrokkene met de verkoop van de auto’s heeft ontvangen.

4. Appellant heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak op 8 september 2008 een nieuw besluit op de bezwaren genomen. In dat besluit heeft appellant de maand december 2004 buiten beschouwing gelaten en de bijstand van betrokkene over de negen resterende maanden herzien en teruggevorderd tot een bedrag van € 6.952,43. Daarbij is ter onderbouwing van genoten inkomsten uitgegaan van 25% van de geschatte dagwaarde van de betrokken auto. De Raad zal dit besluit op de voet van het bepaalde in de artikelen 6:19, eerste lid en 6:24 van Algemene wet bestuursrecht in de beoordeling betrekken.

5.1. Gelet op het hoger beroepschrift is in geding of appellant in redelijkheid gebruik kon maken van zijn bevoegdheid om de over de negen nog resterende maanden verleende bijstand in te trekken en de over deze maanden gemaakte kosten van bijstand volledig terug te vorderen.

5.2. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 30 juni 2009, LJN BJ4245, in een soortgelijk geding ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat appellant wat betreft de thans nog in geding zijnde maanden niet in redelijkheid ten volle van zijn intrekkings- en terugvorderingsbevoegheid gebruik heeft kunnen maken. In het bijzonder ziet de Raad niet in dat appellant - in afwijking van vaste rechtspraak van de Raad - bij het gebruikmaken van deze bevoegdheden betekenis had moeten toekennen aan de geschatte waarde van de verhandelde auto’s in de hier in geding zijnde maanden, zoals de rechtbank voorstaat. Op geen enkele wijze heeft betrokkene, die geen controleerbare of verifieerbare gegevens had over de in aanmerking te nemen autotransacties, aangetoond of aannemelijk gemaakt dat hem bij naleving van de inlichtingenverplichting aanvullende bijstand zou zijn verleend.

5.3. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook, voor zover aangevochten, te worden vernietigd.

6. Het voorgaande leidt er tevens toe dat aan het onder 4 genoemde besluit van 8 september 2008 de grondslag is komen te ontvallen, zodat dit besluit eveneens dient te worden vernietigd.

7. Gelet op het gestelde in het hoger beroepschrift ziet de Raad voorts, met het oog op de finale beslechting van het geschil, aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 28 februari 2007 dat betrekking heeft op de intrekking, naast de door appellant reeds herroepen maanden tevens te herroepen voor zover het betreft de maand december 2004 en door het besluit van 28 februari 2007 dat betrekking heeft op de terugvordering, in zijn geheel te herroepen. Voorts wordt vastgesteld dat de gemaakte kosten van bijstand over de maanden januari, april, mei, oktober en november 2003, mei en augustus 2004 en maart en november 2005 worden teruggevorderd tot een bedrag van € 9.657,49 en verder wordt bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 28 februari 2007 dat betrekking heeft op de terugvordering.

8. Voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep bestaat geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten en voor zover daarbij aan het College de opdracht is gegeven opnieuw op de bezwaren te beslissen;

Herroept het besluit van 28 februari 2007 dat betrekking heeft op de intrekking naast de door appellant herroepen maanden tevens voor zover het betreft de maand december 2004;

Herroept het besluit van 28 februari 2007 dat betrekking heeft op de terugvordering;

Stelt vast dat de gemaakte kosten van bijstand over de maanden als omschreven in rechtsoverweging 7 worden teruggevorderd en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het herroepen besluit van 28 februari 2007 dat betrekking heeft op de terugvordering.

Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en R.H.M. Roelofs en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2010.

(get.) J.C.F. Talman.

(get.) M.C.T.M. Sonderegger.

JL