Home

Centrale Raad van Beroep, 28-04-2010, BM2732, 09-2929 WIA

Centrale Raad van Beroep, 28-04-2010, BM2732, 09-2929 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 april 2010
Datum publicatie
28 april 2010
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BM2732
Zaaknummer
09-2929 WIA

Inhoudsindicatie

De uitnodiging voor de zitting van de rechtbank is per gewone post verzonden. Zorgvuldig medisch onderzoek. Voldoende medische grondslag. Geen deskundige. Juistheid FML. Juiste maatmanloon. Vernietiging uitspraak. Beroep ongegrond.

Uitspraak

09/2929 WIA

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 15 april 2009, 08/940 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 28 april 2010

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.M.J. Graus, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 9 oktober 2009 heeft de rechtbank een vraag van de Raad beantwoord.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2010. Voormelde gemachtigde was aanwezig. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. K. van der Wal.

II. OVERWEGINGEN

1. Appellant, voorheen werkzaam als conciërge, heeft zich tijdens het ontvangen van uitkering ingevolge de Werkloosheidswet op 4 oktober 2005 ziek gemeld met klachten van psychische aard. Bij besluit van 27 augustus 2007 heeft het Uwv hem medegedeeld, dat geen recht op uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid moet worden gesteld op minder dan 35%. Aan dit besluit ligt een onderzoek van J. Rosier, verzekeringsarts, ten grondslag, die de voor appellant geldende beperkingen bij het verrichten van arbeid heeft vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens voor appellant geschikt te achten arbeid geselecteerd, waarmee hij evenveel of meer kan verdienen dan het zogenoemde maatmanloon. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 augustus 2007. Na rapportage door

C.G. van der Kooij, bezwaarverzekeringsarts, en C.P.M. Harren, bezwaararbeidsdeskundige, heeft het Uwv het bezwaar bij besluit van 14 mei 2008 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.

2. Het namens appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep heeft de rechtbank ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.

3. In hoger beroep is namens appellant in de eerste plaats opgemerkt dat hij noch zijn gemachtigde, een uitnodiging voor de zitting van de rechtbank op 11 maart 2009 heeft ontvangen, waardoor de uitspraak van de rechtbank voor hem als een verassing kwam; tevens wijst hij erop dus ook niet zonder reden bij bedoelde zitting te zijn weggebleven. Met betrekking tot de inhoudelijke kant van het geschil stelt appellant zich op het standpunt dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen, waardoor hij de geduide functies, anders dan het Uwv stelt, niet kan uitoefenen. Ook acht hij het bestreden besluit in strijd met verschillende algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

4.1. De Raad oordeelt als volgt.

4.2. De Raad stelt allereerst vast dat de rechtbank desgevraagd aan de Raad heeft bericht dat de uitnodiging voor de zitting van de rechtbank van 11 maart 2009 per gewone post is verzonden. Het desbetreffende bericht van 22 januari 2009 is derhalve niet aangetekend of bij brief met ontvangstbevestiging naar partijen verzonden, terwijl artikel 8:37 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) laatstbedoelde twee wijzen van verzending, in beginsel, voorschrijft. In zijn uitspraak van 9 augustus 2005, LJN AU1566, heeft de Raad erop gewezen, dat blijkens de toelichting op genoemde bepaling uit de Awb het de bedoeling van de wetgever is, dat op bepaalde cruciale momenten in het proces gewaarborgd is dat de in artikel 8:37 van de Awb genoemde berichten de betrokkene(n) daadwerkelijk bereiken, in verband waarmee aangetekende verzending of verzending per brief met ontvangstbevestiging in beginsel is voorgeschreven. Nu verzending per gewone post als in casu geschied een dergelijke waarborg niet biedt en appellant zich erover heeft beklaagd dat hij zijn recht om de zitting van de rechtbank bij te wonen niet heeft kunnen uitoefenen – terwijl bij gebrek aan enige aanwijzing voor het tegendeel moet worden aangenomen dat de uitnodiging als bedoeld in artikel 8:56 van de Awb appellant noch zijn gemachtigde heeft bereikt –, heeft de rechtbank in strijd met artikel 8:37 van de Awb gehandeld. Reeds daarom komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Nu voldoende gegevens voorhanden zijn en appellant in hoger beroep voldoende in de gelegenheid is geweest om zijn standpunt naar voren te brengen, is de Raad van oordeel dat de zaak geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft en zal hij de zaak niet naar de rechtbank terugwijzen waartegen door appellant ter zitting van de Raad geen bezwaar is gemaakt.

4.3. Met betrekking tot het bestreden besluit merkt de Raad op, dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts van het Uwv heeft bij het onderzoek van 26 juni 2007 slechts een lichte scoliose vastgesteld en was van oordeel, dat er geen sprake was vaan een ernstige psychopathologie. De bezwaarverzekeringsarts Van der Kooij voornoemd heeft rekening gehouden met de voorhanden zijnde informatie, met name van R. van Loo, psychiater, en J. Holwerda, klinisch psycholoog, en heeft na weging van de verschillende medische gegevens het primaire medisch oordeel in zijn rapport van 15 februari 2008 onderschreven. Van de zijde van appellant zijn geen andere medische gegevens in het geding gebracht die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat hij meer of anders beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. De Raad acht de medische grondslag van het bestreden besluit dan ook voldoende deugdelijk. Voor een nader onderzoek als door appellant verzocht door een deskundige bestaat onvoldoende aanleiding.

4.4. Uitgaande van de juistheid van de in de FML opgenomen beperkingen acht de Raad het voldoende aannemelijk dat de belasting verbonden aan de voor appellant geselecteerde functies diens belastbaarheid niet overtreft. Zulks is in het rapport van 7 april 2008 van de bezwaararbeidsdeskundige Harren voornoemd voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht. De stelling dat het maatmanloon niet juist zou zijn vastgesteld is door appellant niet met nadere (loonkundige) gegevens onderbouwd. De Raad heeft ook overigens geen aanknopingspunten gevonden om het door het Uwv gehanteerde maatmanloon voor onjuist te houden.

4.5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en het beroep van appellant ongegrond dient te worden verklaard.

5. De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant ter zake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te begroten op € 322,- in beroep en € 644,- in hoger beroep, in totaal € 966,-. Tevens dient het Uwv het betaalde griffierecht van € 39,- in beroep en € 110,- in hoger beroep aan appellant te vergoeden.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep ongegrond;

Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep, ten bedrage van € 322,- in beroep en € 644,- in hoger beroep, in totaal € 966,- te betalen aan de griffier van de Raad;

Bepaalt dat het Uwv het betaalde griffierecht in beide instanties aan appellant vergoedt, ten bedrage van, in totaal € 149,-.

Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2010.

(get.) J. Riphagen.

(get.) R.L. Rijnen.

JL