Home

Centrale Raad van Beroep, 12-05-2010, BM4397, 08-5813 WIA

Centrale Raad van Beroep, 12-05-2010, BM4397, 08-5813 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
12 mei 2010
Datum publicatie
17 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BM4397
Zaaknummer
08-5813 WIA
Relevante informatie
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2032], Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2032] art. 25

Inhoudsindicatie

Te laat inleveren re-integratieverslag. Loonsanctie. De opvatting van de rechtbank die erop neerkomt dat na herstel van het administratieve verzuim de loonsanctie eindigt indien niet tijdig (opnieuw) een besluit tot verlenging van het loondoorbetalingstijdvak is genomen, is naar het oordeel van de Raad niet verenigbaar met de systematiek van artikel 25, achtste tot en met vijftiende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het besluit van 15 februari 2007 moet worden aangemerkt als een beschikking als bedoeld in artikel 25, dertiende lid, van de Wet WIA in die zin dat daarbij is vastgesteld dat de administratieve tekortkoming is hersteld, maar inhoudelijk onvoldoende re-integratie-inspanning is verricht. Het Uwv heeft aangegeven dat het besluit abusievelijk in de vorm van het opnieuw opleggen van een loonsanctie is gegeven. De Raad is met het Uwv van oordeel dat onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. De (bezwaar)arbeidsdeskundige heeft aangegeven dat het arbeidsconflict ten onrechte niet is aangepakt en dat een tweede-spoortraject had moeten worden ingezet.

Uitspraak

08/5813 WIA

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 13 augustus 2008, 07/964 en 07/2265 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[Naam werkgeefster], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: werkgeefster)

en

appellant.

Aan dit geding heeft tevens als partij deelgenomen [naam werknemer] (hierna: werknemer).

Datum uitspraak: 12 mei 2010

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Namens de werkgeefster heeft mr. M.M.C. van de Ven, advocaat te Boxmeer, een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.J.S. van Daatselaar en mr. B.J. Lindeman. De werkgeefster en de werknemer zijn niet verschenen.

II. OVERWEGINGEN

1.1. De werknemer heeft zich op 7 oktober 2004 in verband met mentale problemen en moeheid ziek gemeld voor zijn werk als elektromonteur. Bij besluit van 28 juli 2006 heeft appellant het tijdvak van 104 weken, waarin de werknemer jegens de werkgeefster recht heeft op loon tijdens ziekte, met 52 weken verlengd (welke verlenging ook wel wordt aangeduid als: loonsanctie), omdat geen compleet re-integratieverslag is ingediend. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 2 februari 2007 ongegrond verklaard.

1.2. Nadat de werkgeefster alsnog de vereiste informatie had verstrekt heeft appellant bij besluit van 15 februari 2007 de werkgeefster opnieuw meegedeeld dat het tijdvak van 104 weken, waarin de werknemer jegens de werkgeefster recht heeft op loon tijdens ziekte, met 52 weken is verlengd. In dit besluit is overwogen dat de werkgeefster zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 24 mei 2007 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het besluit van 2 februari 2007 ongegrond verklaard. Voorts is daarbij het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 15 februari 2007 herroepen, bepaald dat de aangevallen uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit, appellant veroordeeld in de proceskosten en bepaald dat appellant aan de werkgeefster het betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de loonsanctie (uiterlijk) per 15 februari 2007 als beëindigd moet worden beschouwd wegens het te laat nemen van het besluit van die datum. Voorts is geoordeeld dat appellant niet opnieuw een loonsanctie mocht opleggen.

3. Appellant heeft betwist dat de loonsanctie (uiterlijk) per 15 februari 2007 moet worden geacht te zijn beëindigd en zich op het standpunt gesteld dat bij het besluit van 15 februari 2007 niet opnieuw een loonsanctie is opgelegd maar de eerdere loonsanctie is gehandhaafd, zij het op andere gronden. De werkgeefster heeft zich verenigd met het oordeel van de rechtbank.

4. De Raad overweegt als volgt.

4.1. In het hoger-beroepschrift heeft appellant het volgende betoogd, waarbij onder “ondergetekende” moet worden verstaan: de gemachtigde van appellant.

" Ondergetekende merkt op dat in het loonsanctiesysteem WIA - anders dan in het loonsanctiesysteem WAO - maar één sanctie wordt opgelegd. Deze sanctie duurt maximaal 52 weken, maar kan eerder beëindigd worden als de werkgever aantoont dat hij aan al zijn verplichtingen - administratieve en inhoudelijke - heeft voldaan. Er wordt derhalve geen onderscheid gemaakt tussen enerzijds administratieve loonsancties en anderzijds inhoudelijke loonsancties. Ook is er geen sprake van een eerste loonsanctie en vervolgsancties. Er wordt dus één sanctie opgelegd en de grondslag voor die loonsanctie kan tijdens de duur van die sanctie wijzigen.

De uitwerking van het loonsanctiesysteem, als neergelegd in de artikelen 25, 64 en 65 van de Wet WIA, ziet er als volgt uit (zie ook de nota van wijzigingen Aanpassings- en verzamelwet Wet WIA, TK 2005-2006, 30318, pag. 20-23).

Indien een werknemer voor een WIA-uitkering in aanmerking wil komen, dient hij uiterlijk 13 weken voor einde wachttijd een aanvraag in te dienen bij het UWV. Deze aanvraag gaat vergezeld van een re-integratieverslag. Het UWV beoordeelt op basis van het re-integratieverslag of de werkgever (en de werknemer) aan zijn re-integratie-inspanningen heeft voldaan. Wanneer de re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn en de werkgever ook geen deugdelijke grond kan aanvoeren voor zijn gedrag is een loonsanctie aan de orde. In dat geval meldt het UWV uiterlijk 6 weken voor het verstrijken van de wachttijd aan de werkgever en de werknemer dat de WIA-aanvraag is opgeschort, omdat niet is voldaan aan de poortwachterverplichtingen. In de beschikking vermeldt het UWV waaruit de geconstateerde tekortkoming bestaat en dat de werkgever de mogelijkheid krijgt om alsnog de gevraagde inspanningen te leveren. In deze periode wordt de behandeling van de WIA-aanvraag opgeschort en betaalt de werkgever het loon door. Het is vervolgens aan de werkgever om de geconstateerde tekortkomingen zo snel mogelijk te herstellen en de bestaande arbeidsmogelijkheden van de werknemer te benutten.

Zodra de werkgever zijn tekortkomingen heeft hersteld meldt hij dit aan het UWV met het verzoek de behandeling van de WIA aanvraag voort te zetten. Bij de melding dient de werkgever aan te tonen dat hij de noodzakelijke activiteiten alsnog heeft verricht. Het UWV toetst vervolgens binnen drie weken of de werkgever aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Er zijn dan twee mogelijkheden: Wanneer de werkgever aan zijn verplichtingen heeft voldaan, wordt de behandeling van de WIA-aanvraag voortgezet. Wanneer de werkgever niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan loopt de sanctie door. Bij de eerstgenoemde situatie eindigt de loonbetalingsplicht niet onmiddellijk op het moment dat het UWV heeft geoordeeld dat de werkgever aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Er moet altijd rekening worden gehouden met een uitlooptermijn. Deze uitlooptermijn bedraagt in beginsel 6 weken en is de tijd die nodig is om de WIA-aanvraag te beoordelen.

Hiervoor is de gang van zaken geschetst wanneer de tekortkoming van inhoudelijke aard is. Er kan ook sprake zijn van administratieve tekortkomingen. Is dat aan de orde dan is de gang van zaken in grote trekken vergelijkbaar met het bovenstaande. Een verschil is er slechts in de aard van de tekortkoming. Er is in dit geval immers (in eerste instantie) sprake van een administratieve tekortkoming die moet worden hersteld.

Als het UWV constateert dat het re-integratieverslag ontbreekt of onvolledig is en het niet (compleet) leveren van het re-integratieverslag aan de werkgever ligt, dan wordt niet direct een loonsanctie opgelegd. Het UWV stelt de werkgever eerst in staat de ontbrekende gegevens binnen één week aan te vullen. Als de werkgever de ontbrekende gegevens niet binnen deze termijn heeft geleverd, legt het UWV de werkgever een loonsanctie op die - net als bij de inhoudelijke tekortkomingen - maximaal één jaar kan bedragen. De werkgever levert vervolgens alsnog de gevraagde gegevens en stuurt deze aan het UWV. Het UWV zal vervolgens beoordelen of de werkgever zijn verzuim voldoende heeft hersteld. Is dat niet het geval dan wordt de loonsanctie voortgezet. Heeft de werkgever zijn verzuim wel voldoende hersteld, dan beoordeelt het UWV of de werkgever voldoende de re-integratie-inspanningen heeft verricht. Is dat het geval dan wordt de loonsanctie beëindigd (in principe 6 weken na deze vaststelling). Heeft de werkgever onvoldoende inspanningen gepleegd, dan wordt de loonsanctie op inhoudelijke gronden voortgezet. De grondslag van de loonsanctie wijzigt in dat geval van het niet voldoen aan de administratieve verplichtingen in het geen of onvoldoende leveren van re-integratie-inspanningen."

De Raad verenigt zich met de aangehaalde passages uit het hoger beroepschrift van appellant. De opvatting van de rechtbank die erop neerkomt dat na herstel van het administratieve verzuim de loonsanctie eindigt indien niet tijdig (opnieuw) een besluit tot verlenging van het loondoorbetalingstijdvak is genomen, is naar het oordeel van de Raad niet verenigbaar met de systematiek van artikel 25, achtste tot en met vijftiende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

4.2. Naar het oordeel van de Raad moet het besluit van 15 februari 2007 worden aangemerkt als een beschikking als bedoeld in artikel 25, dertiende lid, van de Wet WIA in die zin dat daarbij is vastgesteld dat de administratieve tekortkoming is hersteld, maar inhoudelijk onvoldoende re-integratie-inspanning is verricht. Appellant heeft aangegeven dat het besluit abusievelijk in de vorm van het opnieuw opleggen van een loonsanctie is gegeven. Wat betreft de stelling van de werkgeefster dat hierbij niet de bedoeling van appellant bepalend mag zijn, overweegt de Raad dat al bij het besluit van 2 februari 2007 is meegedeeld dat nog zal worden beoordeeld of de completering door de werkgeefster van het re-integratieverslag verkorting van het tijdvak van 52 weken tot gevolg moet hebben. Gelet op die mededeling was naar het oordeel van de Raad kenbaar dat niet opnieuw een loondoorbetalingtijdvak was aangevangen maar de eerder opgelegde loonsanctie voortduurde.

4.3. De Raad dient vervolgens te beoordelen of appellant terecht heeft vastgesteld dat de tekortkoming in de re-integratieverplichtingen niet is hersteld. Tussen partijen is niet in geschil dat geen bevredigend re-integratieresultaat is bereikt.

4.4. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de werkgeefster zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De werkgeefster heeft deze vaststelling betwist en het standpunt ingenomen dat alles wat in haar mogelijkheden lag is gedaan om tot re-integratie te komen.

4.5. De bezwaararbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat geen afgerond re-integratietraject heeft plaatsgevonden en daarvoor geen deugdelijke grond aanwezig is. Vanaf 24 augustus 2005 zijn geen re-integratie-inspanningen meer verricht. Vanaf de ziekmelding per 24 augustus 2005 was de relatie tussen de werknemer en de werkgeefster verstoord. Er heeft geen aanpak gericht op verbetering van de relatie plaatsgevonden. Voorts heeft de bezwaararbeidsdeskundige overwogen dat de werkgeefster heeft nagelaten een re-integratietraject gericht op het tweede spoor in te zetten. Tegenover de arbeidsdeskundige is van de zijde van de werkgeefster verklaard dat op advies van de advocaat geen tweede-spoortraject is ingezet.

4.6. De Raad is met appellant van oordeel dat onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. De stelling van de werkgeefster dat de werknemer slechts korte tijd heeft kunnen re-integreren verwerpt de Raad. Terecht stelt de bezwaararbeidsdeskundige dat het feit dat de werknemer in 2006 gedurende een periode vanwege psychische klachten niet tot re-integreren in staat was, niet betekent dat de werkgeefster daarvoor vrijgesteld is van de verplichting tot het doen van re-integratie-inspanningen.

4.7. Aan het oordeel van de Raad doet niet af dat de werknemer in de periode van december 2004 tot juni 2005 een traject bij Top Care heeft gevolgd. De Raad overweegt dat de bedrijfsarts op 15 maart 2006 heeft aangegeven dat de werknemer op den duur geschikt is voor het eigen werk bij een andere werkgever. Op 25 april 2006 heeft de bedrijfsarts geconstateerd dat de werknemer niets van de werkgeefster heeft vernomen over re-integratie in het tweede spoor. De bedrijfsarts heeft geadviseerd om zo spoedig mogelijk een re-integratiebedrijf in te schakelen. In het deskundigenoordeel van 14 juni 2006 is geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn. Vermeld is dat door de werkgeefster en de werknemer op geen enkele manier is geprobeerd het conflict op te lossen, bijvoorbeeld door mediation, en vanaf september/oktober 2005 geen acties meer zijn ondernomen gericht op re-integratie. Naar het oordeel van de Raad is aannemelijk dat de werkgeefster vanaf augustus 2005 onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Voorts is de Raad niet gebleken dat voor het verrichten van onvoldoende re-integratie-inspanningen een deugdelijke grond aanwezig was.

4.8. De Raad kan de werkgeefster niet volgen in haar stelling dat appellant heeft verzuimd te motiveren hoe zij de werknemer diende te re-integreren, nu de (bezwaar)arbeidsdeskundige heeft aangegeven dat het arbeidsconflict ten onrechte niet is aangepakt en een tweede-spoortraject had moeten worden ingezet. De Raad wijst op zijn uitspraak van 18 november 2009, LJN BK3717, waarin is overwogen dat de aan een loonsanctiebesluit te stellen motiveringseisen niet zover gaan dat het Uwv de concreet door de werkgever te nemen stappen ten aanzien van de re-integratie van de werknemer moet formuleren.

4.9. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond moet worden verklaard.

5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;

Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2010.

(get.) Ch. van Voorst.

(get.) M.A. van Amerongen.

JL