Home

Centrale Raad van Beroep, 29-04-2010, ECLI:NL:CRVB:2010:277 BM6967, 08/4997 MAW

Centrale Raad van Beroep, 29-04-2010, ECLI:NL:CRVB:2010:277 BM6967, 08/4997 MAW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
29 april 2010
Datum publicatie
7 juni 2010
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BM6967
Zaaknummer
08/4997 MAW
Relevante informatie
Algemeen militair ambtenarenreglement [Tekst geldig vanaf 13-07-2023] art. 39

Inhoudsindicatie

Ontslag wegens wangedrag. Geen sprake van onevenredigheid tussen gedraging en straf.

Uitspraak

08/4997 MAW - R

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 28 juli 2008, 07/9559, (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Staatssecretaris van Defensie (hierna: staatssecretaris)

Datum uitspraak: 29 april 2010

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2010. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde mr. B.J.M. de Leest, advocaat te Utrecht. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. A.J. Verdonk , werkzaam bij het ministerie van Defensie.

Na de behandeling ter zitting is het onderzoek heropend.

Vervolgens hebben partijen toestemming gegeven tot afdoening buiten zitting.

II. OVERWEGINGEN

1. Voor een meer uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.

1.1. Appellant was matroos der eerste klasse bij de Koninklijke marine, wiens verbintenis op 24 november 2007 van rechtswege zou eindigen.

1.2. Appellant heeft op 11 februari 2005 aan boord van Hr. Ms. Van Speijk onder invloed van alcohol in een liftschacht zijn behoefte gedaan, waarvoor hij is onderhouden. Op 16 februari 2006 werd geconstateerd dat appellant in zijn kamer in de marinekazerne in Den Helder ongeoorloofd een frituurpan en alcoholische dranken had, waarvoor hem op grond van artikel 41, onder c, van de Wet militair tuchtrecht (Wmt) de straf van strafdienst werd opgelegd. Appellant was vervolgens van 20 juni 2006 tot 4 juli 2006 ongeoorloofd afwezig, hetgeen tot een administratieve maatregel heeft geleid. Op 7 mei 2007 heeft appellant dienst geweigerd en was hij vanaf 12.30 uur tot de volgende dag 08.00 uur ongeoorloofd afwezig; voor deze feiten werd hij op grond van artikel 40, onder b, van de Wmt bestraft met een geldboete.

1.3. Nadat appellant met ingang van 14 juni 2007 was geschorst, werd hij bij besluit van 21 augustus 2007 met ingang van 15 september 2006 op grond van artikel 39, eerste lid, aanhef en onder l, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) ter zake van wangedrag, bestaande uit de onder 1.2 genoemde feiten, ontslagen.

1.4. Bij het bestreden besluit van 23 november 2007 is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 augustus 2007 ongegrond verklaard.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.

3.1. De Raad stelt voorop dat de rechtbank in rechtsoverweging 4.2 van de aangevallen uitspraak het bestreden besluit terecht heeft beoordeeld met inachtneming van de rechtspraak van de Raad ten aanzien van disciplinaire straffen zoals deze in diverse rechtspositieregelingen voor burgerambtenaren zijn geregeld. De Raad volstaat ermee naar die rechtsoverweging te verwijzen.

3.2. De Raad is van oordeel dat appellant de in rechtsoverweging 1.2 vermelde gedragingen aan de dag heeft gelegd. De Raad is voorts van oordeel dat de staatssecretaris deze gedragingen terecht als wangedrag heeft aangemerkt. Deze gedragingen kunnen appellant worden verweten. De Raad heeft in de gedingstukken geen steun gevonden voor de stelling van appellant dat de staatssecretaris ten onrechte heeft verzuimd hem aan een militair geneeskundig onderzoek te onderwerpen.

3.3. De Raad is voorts van oordeel dat het ontslag wegens wangedrag niet onevenredig is aan de ernst van de daarvoor in aanmerking genomen gedragingen. Die gedragingen - in het bijzonder de laatste - maken immers duidelijk dat appellant niet langer gehandhaafd kon worden binnen de defensieorganisatie.

4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en K. Zeilemaker en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2010.

(get.) J.G. Treffers.

(get.) I. Mos.

HD