Home

Centrale Raad van Beroep, 15-06-2010, BM8163, 09-247 WWB

Centrale Raad van Beroep, 15-06-2010, BM8163, 09-247 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
15 juni 2010
Datum publicatie
18 juni 2010
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BM8163
Zaaknummer
09-247 WWB

Inhoudsindicatie

Ontmanteling hennepkwekerij op adres van appellant. Intrekking bijstand: niet woonachtig op het opgegeven adres. De onderzoeksresultaten bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het standpunt van de ISD dat sprake is van een relevante wijziging van de opgegeven woonsituatie, zodat op grond van de voorhanden gegevens niet gezegd kan worden dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Wettelijke rente.

Uitspraak

09/247 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 24 november 2008, 07/1122 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordoost (hierna: ISD)

Datum uitspraak: 15 juni 2010

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.

De ISD heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2010. Appellant is niet verschenen. De ISD heeft zich laten vertegenwoordigen door K.J. Hoiting, werkzaam bij de ISD.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1. Appellant ontving met ingang van 8 mei 2006 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.

1.2. Naar aanleiding van een melding van de regiopolitie Groningen dat op het adres van appellant een hennepkwekerij is ontmanteld heeft de sociale recherche Noord & Oost Groningen een nader onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader heeft een dossieronderzoek plaatsgevonden, zijn waarnemingen verricht en heeft een gesprek met appellant plaatsgevonden. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 18 april 2007. De onderzoeksresultaten zijn voor de ISD aanleiding geweest om bij besluit van 20 april 2007 de bijstand van appellant met ingang van 22 februari 2007 te beëindigen (lees: in te trekken). De besluitvorming berust op de overweging dat appellant niet woonachtig zou zijn op het door hem opgegeven adres [adres] in [plaatsnaam].

1.3. Bij besluit van 8 oktober 2007 heeft de ISD het bezwaar tegen het besluit van 20 april 2007 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 8 oktober 2007 ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. De rechtbank heeft op goede gronden vastgesteld dat het rechtsgevolg van het besluit van 20 april 2007 inhoudt dat de bijstand van appellant met ingang van 22 februari 2007 is ingetrokken en niet is beëindigd. Ook heeft de rechtbank op goede gronden vastgesteld dat de beoordelingsperiode loopt van 22 februari 2007 tot en met de datum van het primaire besluit.

4.2. De intrekking van bijstand betreft een voor de belanghebbende belastend besluit. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 november 2006, LJN AZ1819, is het dan aan het bestuursorgaan om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. De bewijslast met betrekking tot de stelling dat appellant niet woonachtig is op het door hem opgegeven adres rust in dat geval op de ISD en niet op appellant.

4.3. De ISD heeft zijn besluitvorming gebaseerd op de onderzoeksresultaten zoals neergelegd in het rapport van de sociaal rechercheur van 18 april 2007. Appellant heeft de juistheid van de weergave van de verklaring van appellant betwist en gesteld dat de verslaglegging van de waarnemingen niet inzichtelijk is. De Raad is van oordeel dat uit dit rapport niet blijkt dat het onderzoek met voldoende waarborgen omkleed heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat aan deze resultaten niet die betekenis kan worden toegekend die de ISD daaraan heeft toegekend. Zo heeft de sociaal rechercheur enkel in algemene zin en niet op controleerbare wijze over de waarnemingen gerapporteerd door hierover alleen te vermelden van 2 april 2007 tot en met 11 april 2007 regelmatig op onregelmatige tijden te hebben gekeken bij de woning [adres] in [plaatsnaam] en appellant daar nimmer te hebben aangetroffen. Hierdoor is onbekend op welke dagen, welke tijdstippen en vanaf welke plek de waarnemingen hebben plaatsgevonden en wat er precies werd waargenomen. Verder heeft de sociaal rechercheur van het gesprek met appellant op 11 april 2007 het volgende in zijn rapport van 18 april 2007 vermeld: “[M.] verklaarde eerst dat hij wel in [plaatsnaam] woonde en niet in [woonplaats]. Later in het gesprek deelde betrokkene [M.] mede dat hij niet in zijn eigen woning kon verblijven omdat hij na de ontmanteling van de hennepkwekerij was afgesloten van gas en elektra. Hij kon dus niet warm douchen en hij kon verder ook niets in de woning. Ook deelde betrokkene [M.] mede dat de uitkering dan maar gestopt moest worden en dat hij dan in [woonplaats] wel een zwerversuitkering aan ging vragen”. Uit het verslag blijkt niet dat dit op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt. Ook is de verklaring van appellant tijdens het gesprek van 11 april 2007 niet aan hem voorgelezen of ter lezing aangeboden, noch ter ondertekening aan hem voorgehouden. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of de in het rapport van 18 april 2007 opgenomen verklaring een juiste zakelijke weergave is van hetgeen appellant met betrekking tot zijn woonsituatie op 11 april 2007 heeft verklaard.

4.4. Gelet op hetgeen onder 4.3 is overwogen is de Raad van oordeel dat de onderzoeksresultaten onvoldoende aanknopingspunten bieden voor het standpunt van de ISD dat sprake is van een relevante wijziging van de opgegeven woonsituatie, zodat op grond van de voorhanden gegevens niet gezegd kan worden dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. De enkele zinsnede in de verklaring van appellant op 23 februari 2007 tegenover de politie dat hij op donderdag altijd gaat voetballen en dan even langs zijn huis gaat, maakt dat niet anders. Hierbij acht de Raad tevens van belang dat deze verklaring niet werd afgelegd in het kader van het onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand maar in het kader van de ontmanteling van de hennepkwekerij in zijn woning.

4.5. Nu de ISD er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB heeft geschonden, was de ISD niet bevoegd de bijstand van appellant met ingang van 22 februari 2007 op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB in te trekken. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De Raad zal de aangevallen uitspraak dan ook vernietigen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het besluit van 8 oktober 2007 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigen. De Raad ziet voorts aanleiding om, zelf in de zaak voorziend, het besluit van 20 april 2007 te herroepen, nu dit besluit berust op dezelfde ondeugdelijk gebleken grondslag en niet aannemelijk is dat dit gebrek alsnog kan worden hersteld.

5. Het verzoek van appellant om vergoeding van wettelijke rente komt op grond van artikel 8:73 van de Awb voor toewijzing in aanmerking. De ISD wordt veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over de met ingang van 22 februari 2007 niet tot uitbetaling gekomen periodieke bijstand van appellant. Voor de wijze van berekening van de wettelijke rente verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 14 november 2006, LJN AZ3290.

6. De Raad ziet aanleiding om de ISD te veroordelen in de (proces)kosten die appellant in verband met de behandeling van het bezwaar tegen het besluit van 20 april 2007, het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in bezwaar, € 644,-- in beroep en € 322,-- in hoger beroep, voor verleende rechtsbijstand.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep gegrond;

Vernietigt het besluit van 8 oktober 2007;

Herroept het besluit van 20 april 2007;

Veroordeelt de ISD tot vergoeding van schade zoals weergegeven in rechtsoverweging 5;

Veroordeelt de ISD in de (proces)kosten van appellant tot een bedrag van € 1.610,--;

Bepaalt dat de ISD aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 146,-- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.F. Bandringa en H.C.P. Venema als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2010.

(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.

(get.) R. Scheffer.

AV