Home

Centrale Raad van Beroep, 23-06-2010, BM8971, 09-5065 WW

Centrale Raad van Beroep, 23-06-2010, BM8971, 09-5065 WW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 juni 2010
Datum publicatie
24 juni 2010
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BM8971
Zaaknummer
09-5065 WW

Inhoudsindicatie

De overeenkomst tussen Randstad en betrokkene is in wezen gericht op het aanbieden van en het deelnemen aan re-integratieactiviteiten in de vorm van een begeleidings- en bemiddelingsprogramma met als oogmerk de uitstroom van betrokkene naar betaalde arbeid. Gezien deze (kennelijke) strekking kan de Raad het oordeel van de rechtbank dat, gelet op de tekst van de overeenkomst, op betrokkene de verplichting rustte tot het persoonlijk verrichten van arbeid niet onderschrijven. Dat de overeenkomst betrokkene verplicht om gehoor te geven aan oproepen van Randstad om tijdelijk werkzaamheden te verrichten, doet hieraan niet af. Geen sprake van privaatrechtelijke dienstbetrekking. Betrokkene is geen werknemer in de zin van de WW en heeft geen recht op een WW-uitkering.

Uitspraak

09/5065 WW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant)

tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 17 juli 2009, 08/1072 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),

en

appellant

Datum uitspraak: 23 juni 2010

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.M. Anedda, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Betrokkene is, zoals tevoren bericht, niet verschenen.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Betrokkene ontving van de gemeente Hoogezand-Sappemeer (hierna: de gemeente) bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). De gemeente is in het kader van het zogeheten aanvalsplan op het WWB-bestand met Randstad Rentree Solutions B.V. (hierna: Randstad) en twee andere detacheringsbedrijven overeengekomen dat die bedrijven tezamen 100 bijstandgerechtigden voor een periode van een jaar in dienst nemen in ruil voor loonkostensubsidie. Betrokkene is voorgedragen voor dit re-integratietraject en heeft met Randstad onder verwijzing naar artikel 7:690 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een arbeidsovereenkomst gesloten voor 32 uur per week met een looptijd van 16 juli 2007 tot en met 15 juli 2008. In de overeenkomst is vastgelegd dat, in afwijking van artikel 9 van de van toepassing zijnde CAO voor Uitzendkrachten, het loon tijdens leegloop € 8,16 per uur bedraagt. In de contractsperiode heeft betrokkene niet gewerkt.

1.2. Betrokkene heeft per 16 juli 2008 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Bij besluit van 26 juni 2008 heeft appellant op deze aanvraag afwijzend beslist. Bij besluit van 16 oktober 2008 heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 26 juni 2008 ongegrond verklaard. Aan het besluit van 16 oktober 2008 heeft appellant ten grondslag gelegd dat betrokkene niet als werknemer in de zin van de WW kan worden beschouwd.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met beslissingen inzake vergoeding van proceskosten en griffierecht - het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het besluit van 16 oktober 2008 vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van haar uitspraak. De rechtbank heeft overwogen dat tussen partijen uitsluitend in geschil is of betrokkene voldeed aan het voor de aanwezigheid van een privaatrechtelijke dienstbetrekking van belang zijnde criterium dat hij verplicht was de arbeid persoonlijk te verrichten. Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene gedurende de looptijd van de overeenkomst geen productieve arbeid heeft verricht, maar daaruit kan volgens de rechtbank, gelet op de tekst van de tussen betrokkene en Randstad afgesloten arbeidsovereenkomst, niet worden afgeleid dat betrokkene niet verplicht was om de arbeid persoonlijk te verrichten.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Naar de mening van appellant zijn er voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de overeenkomst tussen betrokkene en Randstad niet gericht was op het verrichten van arbeid. Betrokkene heeft in opdracht van de gemeente de overeenkomst met Randstad gesloten. Hij heeft zich verplicht mee te werken aan re-integratieactiviteiten van Randstad dan wel van een van de opdrachtgevers van Randstad. Appellant is van mening dat de gesloten overeenkomst niet los kan worden gezien van de omstandigheid dat deze door de gemeente werd aangewend als instrument om haar re-integratietaak op grond van de WWB te vervullen.

4. De Raad overweegt het volgende.

4.1. Het geschil spitst zich toe op de vraag of betrokkene kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van de WW, die in geval van werkloosheid recht heeft op uitkering ingevolge deze wet. Gelet op artikel 3 van de WW is daartoe – voor zover hier van belang – vereist dat hij tot Randstad in een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gestaan. Naar vaste rechtspraak moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot betalen van loon. Hieruit volgt dat geen sprake kan zijn van een privaatrechtelijke dienstbetrekking als de overeenkomst niet is gericht op het verrichten van arbeid.

4.2. Voor de beoordeling of tussen partijen een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het BW of een uitzendovereenkomst in de zin van artikel 7:690 van het BW tot stand is gekomen is niet de tekst van de schriftelijke overeenkomst bepalend. Van belang is hetgeen partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond en ook de wijze waarop zij feitelijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Blijkens onderdeel VI en VII uit de considerans van de tussen betrokkene en Randstad gesloten overeenkomst zal gedurende de looptijd van de overeenkomst voor betrokkene een begeleidings- en bemiddelingsprogramma worden ingezet dat door Randstad wordt verzorgd. Het doel van dit programma is erop gericht om zo spoedig mogelijk voor betrokkene een passende nieuwe baan te vinden buiten Randstad. Niet is in geschil dat betrokkene gedurende de looptijd van de overeenkomst geen werkzaamheden heeft verricht. Gelet de taak van de gemeente om bijstandsgerechtigden voorzieningen aan te bieden gericht op arbeidsinschakeling, haar initiërende rol bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen betrokkene en Randstad, de uit de WWB voortvloeiende verplichting voor betrokkene om gebruik te maken van een door de gemeente aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling en de omstandigheid dat betrokkene gedurende de looptijd van de overeenkomst in het geheel geen werkzaamheden heeft verricht, strekt de onderhavige overeenkomst naar het oordeel van de Raad niet tot het verrichten van werk, maar is zij in wezen gericht op het aanbieden van en het deelnemen aan re-integratieactiviteiten in de vorm van een begeleidings- en bemiddelingsprogramma met als oogmerk de uitstroom van betrokkene naar betaalde arbeid. Gezien deze (kennelijke) strekking kan de Raad het oordeel van de rechtbank dat, gelet op de tekst van de overeenkomst, op betrokkene de verplichting rustte tot het persoonlijk verrichten van arbeid niet onderschrijven. Dat de overeenkomst betrokkene verplicht om gehoor te geven aan oproepen van Randstad om tijdelijk werkzaamheden te verrichten, doet hieraan niet af. In de context van de overeenkomst zijn dergelijke werkzaamheden – voor zover zij al zullen worden aangeboden – geen doel op zichzelf, maar enkel een middel om de reïntegratie van betrokkene in het arbeidsproces te bevorderen. In feite zijn deze oproepen trouwens achterwege gebleven.

4.3. De Raad is derhalve met appellant van oordeel dat betrokkene tot Randstad niet in een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gestaan, zodat hij niet kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van de WW. Daaruit volgt dat appellant zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat betrokkene met ingang van 16 juli 2008 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de WW.

4.4. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het besluit van 16 oktober 2008 ongegrond verklaren.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep tegen het besluit van 16 oktober 2008 ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en R. Kooper en J.F. Bandringa als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2010.

(get.) R.C. Schoemaker.

(get.) J.M. Tason Avila.

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.

AV