Home

Centrale Raad van Beroep, 22-07-2010, BN2455, 09-3636 WW + 10-2310 WW

Centrale Raad van Beroep, 22-07-2010, BN2455, 09-3636 WW + 10-2310 WW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
22 juli 2010
Datum publicatie
27 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BN2455
Zaaknummer
09-3636 WW + 10-2310 WW

Inhoudsindicatie

Overname reserveringsuren over de periode van 6 december 2007 tot en met 9 maart 2008. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de reserveringsuren niet kunnen worden gelijkgesteld met vakantiegeld of vakantiebijslag. Nu bij de reserveringsuren sprake was van loon, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de periode van overname van de op de werkgever nog te vorderen reserveringsuren beperkt is tot de tijdvakken genoemd in artikel 64, eerste lid, onderdeel a en b, van de WW.

Uitspraak

09/3636 WW

10/2310 WW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 4 juni 2009, 09/22 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 22 juli 2010.

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. W.F.C. van Megen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2010. Namens appellante is ter zitting mr. R.A. Severijn, advocaat te Utrecht, verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellante heeft op basis van een arbeidsovereenkomst met een looptijd van een jaar vanaf 13 augustus 2007 werkzaamheden als schoolchauffeur verricht voor [werkgever] te [vestigingsplaats] (hierna: werkgever). Zij werd gesalarieerd op basis van de zogenoemde jaarurenregeling. De werkgever is op 28 februari 2008 surseance van betaling verleend. Op 6 maart 2008 is de werkgever failliet verklaard en heeft de curator de arbeidsovereenkomst opgezegd. Op 10 maart 2008 is appellante in dienst getreden van een andere werkgever.

1.2. Appellante heeft op 5 maart 2008 bij het Uwv een aanvraag gedaan om een uitkering op basis van Hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 27 mei 2008 heeft het Uwv een aantal onvervulde verplichtingen van de werkgever overgenomen. Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 27 november 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv stelde zich daarbij op het standpunt dat met de jaarurenregeling het moment van gewerkte uren en betaalde uren nadrukkelijk van elkaar werden los gekoppeld. Voor de toerekening moest daarom worden gekeken naar het moment van de betaling.

2. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv de opdracht gegeven een nieuw besluit op het bezwaar van appellante te nemen. De rechtbank was van oordeel dat voor overname wel in aanmerking kwamen de niet uitbetaalde zogenoemde reserveringsuren die appellante had gewerkt in de tijdvakken genoemd in artikel 64, eerste lid, onderdeel a en b, van de WW. De rechtbank was daarbij van oordeel dat vergoeding van de reserveringsuren niet gelijkgesteld kan worden met vakantiegeld of vakantiebijslag.

3. Appellante heeft dit oordeel in hoger beroep bestreden voor zover dat oordeel er op neerkwam dat het Uwv niet alle reserveringsuren behoefde over te nemen. Volgens appellante is hier wel sprake van vakantiegeld en moet daarom een ruimere overnemingsperiode in acht worden genomen. Ter zitting heeft zij benadrukt dat volgens het arbeidscontract het tegoed aan vakantiedagen per maand wordt betaald zodat er geen opbouw van vakantiedagen plaatsvindt waarover zij vrijelijk kan beschikken. Door de jaarurenregeling beschikte zij in de vakantie over opgebouwde uren die gedurende de periode van schoolvakantie werden uitbetaald.

4. Het Uwv heeft zich verenigd met het oordeel van de rechtbank en heeft bij besluit van 9 oktober 2009 de reserveringsuren over de periode van 6 december 2007 tot en met 9 maart 2008 alsnog overgenomen. Nu met dit besluit niet volledig tegemoet wordt gekomen aan appellante, wordt het beroep van appellante, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, geacht mede gericht te zijn tegen het besluit van 9 oktober 2009.

5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

5.1. De volgende bepalingen uit hoofdstuk IV van de WW zijn hier van belang:

“Artikel 61

Een werknemer heeft recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk, indien hij van een werkgever, die in staat van faillissement is verklaard, (…) loon, vakantiegeld, of vakantiebijslag te vorderen heeft (…)

Artikel 64

1. Het recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk omvat:

a. het loon over ten hoogste dertien weken, onmiddellijk voorafgaande aan:

(…)

4°. de dag van opzegging van de dienstbetrekking;

b. het loon over ten hoogste de voor de werknemer geldende termijn van opzegging (…), met dien verstande dat de krachtens artikel 40 van de Faillissementswet ten aanzien van de werknemer geldende termijn, zowel in als buiten faillissement, niet wordt overschreden; (…)

c. het vakantiegeld, de vakantiebijslag (…) over ten hoogste het jaar onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop (…) de in onderdeel b bedoelde termijn eindigt. (…).

Artikel 67

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt:

a. onder loon verstaan: al hetgeen de werkgever in verband met de dienstbetrekking aan de werknemer rechtens verschuldigd is met uitzondering van vakantiegeld en vakantiebijslag; (…)”.

5.2. Appellante en haar werkgever zijn bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst overeengekomen de jaarurenregeling toe te passen, hetgeen behelst dat de arbeidsuren en de beloning worden gemiddeld naar evenredigheid van de betaalperiode. In de maand augustus van enig jaar vindt dan een afrekening plaats waarbij de boven-contracturen worden uitbetaald. Achtergrond daarvan is dat aangezien appellante schoolchauffeur is, buiten de schoolperiodes geen werkzaamheden zijn te verrichten en aldus een regelmatig inkomen is verzekerd. Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat vakantiedagen van appellante per maand worden uitbetaald en is haar vakantiegeld toegezegd in de maand mei.

5.3. Gelet op hetgeen in 5.2 is overwogen is de vergoeding voor de zogenoemde reserveringsuren uitgesteld loon; dit loon is de tegenprestatie voor door appellante verrichte arbeid die later wordt betaald dan direct na afloop van de periode waarin appellante de betreffende werkzaamheden heeft verricht. De Raad onderschrijft dan ook het oordeel van de rechtbank dat de reserveringsuren niet kunnen worden gelijkgesteld met vakantiegeld of vakantiebijslag.

5.4. Dat appellante haar vakantiedagen maandelijks in de vorm van een betaling tot uitdrukking liet komen en dat aldus, zoals appellante ter zitting heeft gesteld, sprake was van een ‘uitruil’ van vakantiedagen en loon, doet daar verder niet aan af.

5.5. Nu bij de reserveringsuren sprake was van loon, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de periode van overname van de op de werkgever nog te vorderen reserveringsuren beperkt is tot de tijdvakken genoemd in artikel 64, eerste lid, onderdeel a en b, van de WW. Dit houdt in dat de overname van nog te vorderen reserveringsuren die appellante heeft gewerkt vóór het begin van het tijdvak van dertien weken voor de dag van opzegging niet mogelijk is en dat die overname hier beperkt moet blijven tot de periode van 6 december 2007 tot en met 9 maart 2008. Dit betekent tevens dat het door het Uwv in het besluit van 9 oktober 2009 ingenomen standpunt juist is. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor zover aangevochten voor bevestiging in aanmerking en het beroep tegen het besluit van 9 oktober 2009 is ongegrond.

5.6. Voor een veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding bestaat geen ruimte.

6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;

Verklaart het beroep tegen het besluit van 9 oktober 2009 ongegrond;

Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2010.

(get.) G.A.J. van den Hurk.

(get.) M. Lammerse.

IvR