Home

Centrale Raad van Beroep, 27-08-2010, BN5191, 07-6146 AOW

Centrale Raad van Beroep, 27-08-2010, BN5191, 07-6146 AOW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
27 augustus 2010
Datum publicatie
30 augustus 2010
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BN5191
Zaaknummer
07-6146 AOW

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvraag voor een pensioen ingevolge de AOW. Evenals de rechtbank is de Raad niet gebleken van zodanige omstandigheden dat de conclusie moet worden getrokken dat appellant tijdens de periode in Nederland aan de vaste wal woonde en moet worden geoordeeld dat hij woonde aan boord van de schepen waarop hij werkzaam was. Van strijdigheid destijds met enige internationaalrechtelijke bepaling is de Raad niet gebleken.

Uitspraak

07/6146 AOW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats], Verenigde Staten (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 september 2007, 05/5976 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).

Datum uitspraak: 27 augustus 2010

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2009. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.T.S.J. Maarschalkerweerd.

De Raad heeft het onderzoek heropend teneinde appellant in de gelegenheid te stellen nadere gegevens te verstrekken. Appellant heeft vervolgens een reactie gegeven.

Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

II. OVERWEGINGEN

1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.2. Appellant, geboren [in] 1933, is tot november 1958 woonachtig geweest in Portugal. Vanaf

27 november 1958 tot 14 oktober 1961 heeft hij als bemanningslid aan boord van Nederlandse zeeschepen gewerkt met als thuishaven Rotterdam. Op 12 mei 1962 is appellant gehuwd met een Amerikaanse en hij woont sindsdien in de Verenigde Staten van Amerika. Appellant is in het bezit van de Portugese en de Amerikaanse nationaliteit.

1.3. Op 27 april 2004 heeft appellant een aanvraag ingediend voor een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Op een bijlage bij het aanvraagformulier heeft appellant vermeld dat hij gedurende drie jaar werkzaam is geweest aan boord van zeeschepen die hun thuishaven in Nederland hadden. Tussen aanmonstering en afmonstering verbleef hij steeds in het zeemanshuis Stella Maris in Rotterdam.

1.4. Bij besluit van 26 augustus 2005 heeft de Svb de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant na 1 januari 1957 niet verzekerd is geweest voor de AOW.

1.5. In zijn bezwaar tegen het besluit 26 augustus 2005 heeft appellant opnieuw aangegeven dat hij drie jaar in Nederland heeft gewerkt en ten bewijze daarvan een kopie van een zeemansboekje bijgesloten, waarin de diensten aan boord van de diverse schepen in de betreffende periode zijn opgenomen.

1.6. Bij besluit van 22 november 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het door appellant tegen het besluit van

27 april 2004 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Daarbij is overwogen dat uit het zeemansboekje blijkt dat appellant in de periode november 1958 tot en met september 1961 steeds gedurende zeer korte tijd in Nederland heeft verbleven en nimmer in het Nederlandse bevolkingsregister opgenomen is geweest, zodat niet kan worden geoordeeld dat appellant in Nederland woonachtig was. Appellant is evenmin in Nederland in dienstbetrekking werkzaam geweest en kan ook op grond daarvan niet als verzekerd voor de AOW worden aangemerkt. Ook op grond van de destijds geldende Besluiten uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen kan appellant niet als verzekerd voor de AOW worden aangemerkt. Aangezien het Nederlands-Portugees Verdrag inzake Sociale Zekerheid eerst in werking is getreden op 1 juni 1968, derhalve na de te beoordelen periode, kan dit verdrag geen toepassing vinden.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd van mening te zijn dat hij recht heeft op een ouderdomspensioen, nu hij als bemanningslid aan boord van Nederlandse zeeschepen heeft gewerkt en aan collega’s die destijds onder gelijke omstandigheden met hem hebben samengewerkt, wel een recht op een ouderdomspensioen is toegekend.

4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.2. Tussen partijen is in geschil de vraag of de Svb appellant terecht niet verzekerd heeft geacht voor de AOW gedurende de periode van 11 november 1958 tot en met 14 september 1961.

4.3. Ingevolge artikel 6, eerste lid van de AOW, is verzekerd degene die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, en ingezetene is, of geen ingezetene is, maar ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. Ingevolge het tweede lid van artikel 6 AOW, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, in afwijking van het eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden. Ingezetene is degene die, naar de omstandigheden beoordeeld, in Nederland woont.

4.4. In het tweede lid van artikel 3 van de AOW is onder meer bepaald dat schepen welke hun thuishaven in Nederland hebben, ten opzichte van de bemanning als deel van Nederland worden beschouwd. Naar vaste jurisprudentie van de Raad dient deze bepaling aldus te worden uitgelegd, dat alleen zeevarenden ten aanzien van wie, beoordeeld naar de omstandigheden, geen woonplaats aan de vaste wal is aan te wijzen, aan boord van het schip wonen.

4.5. Evenals de rechtbank is de Raad niet gebleken van zodanige omstandigheden dat de conclusie moet worden getrokken dat appellant tijdens de periode genoemd onder 4.2 in Nederland aan de vaste wal woonde en moet worden geoordeeld dat hij woonde aan boord van de schepen waarop hij werkzaam was.

4.6. Op grond van de destijds geldende Besluiten uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen

(artikel 2, aanhef en sub j, van KB 624 en artikel 2, aanhef en sub k, van het Koninklijk Besluit van 10 juli 1959, Stb. 230 en artikel 2, aanhef en onder m, van het Koninklijk Besluit van 17 januari 1963, Stb 24) was uitgesloten van verzekering de vreemdeling die aan boord woonde en werkte van een zeeschip met een thuishaven in Nederland.

4.7. De bepalingen genoemd onder 4.6 hebben tot gevolg dat appellant in de periode in geding niet verzekerd is geweest nu hij destijds als Portugees aan boord van diverse zeeschepen heeft gewerkt en gewoond. Van strijdigheid destijds met enige internationaal-rechtelijke bepaling is de Raad niet gebleken.

4.8. De Raad oordeelt dat het destijds geoorloofde onderscheid naar nationaliteit in het kader van de verzekeringsplicht ook thans bij de vaststelling van de pensioenaanspraak nog voldoende gerechtvaardigd is. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat sprake is geweest van een tijdelijke band van appellant met Nederland gedurende de periode in geding, nu hij in de betreffende drie jaar slechts gedurende zeer korte periodes in Nederland aan wal heeft verbleven, direct in aansluiting op zijn werkzaamheden met een Amerikaanse vrouw is gehuwd en vervolgens naar Amerika is vertrokken.

4.9. Appellant is in de gelegenheid gesteld ter nadere onderbouwing van zijn hoger beroep opgave te doen van namen van personen die onder gelijke omstandigheden een ouderdomspensioen zijn gaan ontvangen. Appellant heeft aangegeven van deze mogelijkheid geen gebruik te willen maken.

4.10. Gezien het vorenstaande is de Raad van oordeel dat de Svb terecht heeft geoordeeld dat appellant in de periode genoemd onder 4.2 niet verzekerd is geweest voor de AOW en geen recht heeft op een uitkering ingevolge die wet.

4.11. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2010.

(get.) M.M. van der Kade.

(get.) R.L. Rijnen.

EV