Centrale Raad van Beroep, 17-09-2010, BN7819, 09-6413 WAO
Centrale Raad van Beroep, 17-09-2010, BN7819, 09-6413 WAO
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 17 september 2010
- Datum publicatie
- 21 september 2010
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2010:BN7819
- Zaaknummer
- 09-6413 WAO
Inhoudsindicatie
Ingangsdatum toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft terecht niet meer dan één jaar terugwerkende kracht toegepast. Geen sprake van bijzonder geval.
Uitspraak
09/6413 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 oktober 2009, 09/147 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld door [naam partner], haar partner en voormalige werkgever. Het Uwv heeft verweer uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2010.
Voor appellante is verschenen [partner ], vergezeld van [A.], en voor het Uwv M.K. Dekker.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante is tot aan haar uitval op 29 oktober 2001 wegens psychische klachten en geheugenproblemen voltijds werkzaam geweest als administratief medewerkster tevens telefoniste bij [naam garage] te [vestigingsplaats]. Na verzekeringsgeneeskundig- en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 6 maart 2003 haar aanvraag om een WAO-uitkering per 27 oktober 2002 afgewezen vanwege een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%.
Bij besluit van 11 augustus 2003 heeft het Uwv haar bezwaar tegen evenvermeld besluit ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
2.1. Bij brief van 9 november 2007 heeft [naam partner ] appellante toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek, waarbij de eerste dag waarop haar arbeidsongeschiktheid is toegenomen (hierna: eerste arbeidsongeschiktheidsdag) arbitrair op 1 mei 2005 is gesteld, heeft het Uwv aan appellante per 9 november 2006 (met één jaar terugwerkende kracht) een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer toegekend.
2.2. Bij besluit van 24 december 2008 heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen 9 november 2006 als ingangsdatum, welk bezwaar mede is opgevat als verzoek om terug te komen van de eerdere vaststelling in 2003. Daartoe is overwogen dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten opzichte van de situatie waarvan bij laatstvermeld besluit is uitgegaan, 1 mei 2005 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag alleszins redelijk is en geen aanleiding bestaat voor een eerdere ingangsdatum.
3.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door [naam partner ] namens appellante ingediende beroep tegen het besluit op bezwaar van 24 december 2008 ongegrond verklaard.
Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - het volgende overwogen.
3.2. Hetgeen namens appellante is aangevoerd levert geen novum in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op, zoals is vermeld in het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 15 december 2008. Appellante was in 2002 bekend met psychische klachten. Daarmee (voor zover objectiveerbaar) is toentertijd rekening gehouden door het stellen van beperkingen. De later gestelde diagnose als oorzaak van die klachten kan aan de daaruit voortgevloeide beperkingen niet afdoen. De klachten zijn eerst in 2006 dermate ernstig geworden dat zij aanleiding hebben gegeven tot nader onderzoek. In het aanvullende rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 6 augustus 2009 is aangegeven dat de conclusies van psycholoog Den Hartogh (brief van 28 juli 2009) onverlet laten dat de cognitieve klachten eerst in het voorjaar van 2005 het functioneren dermate hebben beperkt dat sprake was van structurele arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien eraan te twijfelen dat het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts(en) juist is.
Terecht heeft het Uwv op basis van de met name van de behandelend sector verkregen medische gegevens die erop wijzen dat de cognitieve functiestoornissen zijn ontstaan na mei 2005, wat overeenkomt met het geleidelijk zijn ontstaan van de verergering van klachten en beperkingen, arbitrair 1 mei 2005 gehanteerd als eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Aangezien tot 9 november 2007 geen toename van klachten bij het Uwv is gemeld, bestond er (sedert de weigering van de WAO-uitkering per 27 oktober 2002) tot dan geen aanleiding voor nader medisch onderzoek. Niet is gebleken van een bijzondere situatie om af te wijken van de door het Uwv met toepassing van artikel 35, tweede lid, van de WAO terecht op 9 november 2006 gestelde ingangsdatum.
4. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat niet eerder dan op 31 juli 2007 door neuroloog F. Bouwman is kunnen worden vastgesteld dat de reeds langer bij appellante bestaande klachten zijn toe te schrijven aan de ziekte van Alzheimer. Appellante heeft vanaf 2001 geprobeerd te maskeren dat er wat en wat er aan de hand is, maar vanwege het Uwv is dat gedrag ten onrechte niet doorzien. Nu achteraf is komen vast te staan dat zij reeds sedert 2001 haar werkzaamheden niet meer naar behoren heeft kunnen verrichten, had aan haar alsnog per 27 oktober 2002 een volledige
WAO-uitkering moeten worden toegekend. Ter ondersteuning van dit standpunt is een verklaring van [A.] van 26 februari 2010 ingebracht; deze kwam geregeld als vriend in de garage van [naam partner ] en heeft zijn ervaringen met appellante sinds 2002 beschreven en als zijn mening gegeven dat sedertdien de lichamelijke en geestelijke toestand van appellante zienderogen hollend achteruit is gegaan.
5.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2. Aangezien geen rechtsmiddel is aangewend tegen het besluit op bezwaar van 11 augustus 2003, is dat besluit in rechte komen vast te staan. Dat toen medisch nog niet of nog niet met zekerheid kon worden vastgesteld dat appellante leed aan de ziekte van Alzheimer en een beroepsprocedure naar de inschatting van appellante en/of [naam partner ] weinig tot geen kans van slagen zou hebben gehad, kan er niet toe leiden dat, nadat in 2007 medisch is vastgesteld dat zij voor of op 27 oktober 2002 al wel aan die ziekte leed, de met het besluit van 11 augustus 2003 geëindigde bezwaarprocedure zonder meer wordt hervat. Datzelfde geldt voor het door [naam partner ] in hoger beroep ingenomen standpunt dat het Uwv de medische situatie waarin appellante in 2002 verkeerde toen onjuist heeft ingeschat en voorts toen onjuist of niet zorgvuldig genoeg heeft gehandeld om de achtergrond van haar ziekte te achterhalen.
5.3. Er zijn voor appellante slechts twee mogelijkheden om naar aanleiding van de op 9 november 2007 herhaalde aanvraag te komen tot een eerdere ingangsdatum dan 9 november 2006. Hetzij er wordt vastgesteld dat sprake is van een of meer nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb met betrekking tot haar medische situatie op 27 oktober 2002, hetzij er wordt vastgesteld dat sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de WAO op grond waarvan kan worden afgeweken van het in datzelfde lid neergelegde uitgangspunt dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering met niet meer dan één jaar terugwerkende kracht wordt verleend (zij het niet verder terug dan tot en met 1 mei 2005).
5.4. Zowel wat het eerste als wat het tweede onderdeel betreft kan de Raad zich vinden in het oordeel en de overwegingen van de rechtbank dienaangaande; deze zijn in overeenstemming met zijn vaste rechtspraak. Daarbij tekent de Raad naar aanleiding van het verhandelde ter zitting op 6 augustus 2010 nog het volgende aan.
5.5. [Naam partner ] heeft ter zitting van de Raad desgevraagd verklaard dat hij zijn standpunt dat appellante op 27 oktober 2002 in medisch opzicht (aanzienlijk) meer beperkt was dan in 2003 door het Uwv is aangenomen, niet met enige medische (op haar medische situatie toentertijd betrekking hebbende) verklaring kan onderbouwen. Die situatie staat eraan in de weg om op basis van een nieuw feit of veranderde omstandigheid tot herbeoordeling te komen. Zijn eigen (subjectieve) ervaringen met appellante noch de al dan niet medisch gefundeerde ervaringen van anderen met appellante zoals hij die en met name [A.] heeft beschreven, zijn onvoldoende om daaraan iets te kunnen veranderen.
Naar vaste rechtspraak van de Raad zal eerst in volle omvang moeten worden vastgesteld of is voldaan aan de voorwaarde van een bijzonder geval op grond waarvan toekenning met meer dan één jaar terugwerkende kracht mogelijk is. Eveneens naar vaste rechtspraak van de Raad kan van zo’n geval eerst sprake zijn, indien de betrokken verzekerde wat de verlate (in dit geval herhaalde) aanvraag betreft redelijkerwijs gesproken niet kan worden geacht in verzuim te zijn geweest. Dat zal onder meer het geval zijn, indien de verzekerde - mede als gevolg van haar medische situatie - het aan inzicht in de ernst, de aard en de duurzaamheid van haar met name psychische problematiek heeft ontbroken en om die reden heeft nagelaten eerder een (herhaalde) aanvraag in te dienen, tenzij van een zeer nauw bij appellante betrokken persoon kon en mocht worden verwacht dat die bij het Uwv melding zou hebben gemaakt van bij appellante toegenomen arbeidsongeschiktheid dan wel om die reden een (herhaalde) aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering zou hebben ingediend.
Ook naar het oordeel van de Raad was en is [naam partner ] als partner van appellante een persoon als daar bedoeld. Dat [partner ], zoals hij ter zitting van de Raad heeft aangegeven, slechte ervaringen met het Uwv had opgedaan, kan zijn, maar niet is kunnen blijken dat hij door toedoen van het Uwv ervan is afgehouden eerder dan bij brief van 9 november 2007 aan het Uwv te melden dat bij appellante sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
Onder de hier gegeven omstandigheden kan dan ook niet worden staande gehouden dat het Uwv ten onrechte niet meer dan één jaar terugwerkende kracht heeft toegepast. Of appellante, zoals [naam partner ] heeft gesteld, per een eerdere datum dan 1 mei 2005 toegenomen arbeidsongeschikt had moeten worden bevonden, is in dit kader niet meer relevant.
6. Gelet op het vorenstaande faalt het door [naam partner ] namens appellante ingestelde hoger beroep en de aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) D.E.P.M. Bary.
CVG