Centrale Raad van Beroep, 12-10-2010, BO0490, 08-7407 WWB
Centrale Raad van Beroep, 12-10-2010, BO0490, 08-7407 WWB
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 12 oktober 2010
- Datum publicatie
- 15 oktober 2010
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2010:BO0490
- Zaaknummer
- 08-7407 WWB
Inhoudsindicatie
Vaststelling einddatum ontheffing verplichtingen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het College zijn besluit op het advies van Aob Compaz heeft mogen baseren. Appellante heeft geen medische of andere gegevens overgelegd die twijfel doen ontstaan over de juistheid van het advies dan wel de zorgvuldigheid waarmee dat advies tot stand is gekomen. De Raad komt dan ook tot de slotsom dat het College de ontheffing van de verplichtingen terecht en op goede gronden in tijdsduur heeft beperkt en de einddatum daarvan heeft bepaald op 11 augustus 2008.
Uitspraak
08/7407 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 17 november 2008, 07/3907 en 08/4353 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 12 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kuit. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door S. Klinge, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Bij besluit van 16 november 2006 heeft het College appellante tot 10 februari 2007 ontheven van de verplichting om (a) naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, (b) als werkzoekende ingeschreven te staan bij het Centrum voor Werk en Inkomen en (c) algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden. Op grond van een bij Aob Compaz ingewonnen arbeidsmedisch advies heeft het College bij besluit van 29 juni 2007 met ingang van diezelfde datum de onder a tot en met c genoemde verplichtingen weer aan appellante opgelegd en daarbij meegedeeld dat de overige arbeidsverplichtingen onverkort van kracht blijven. Het tegen laatstgenoemd besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van
10 oktober 2007 ongegrond verklaard.
1.2. Tegen het besluit van 10 oktober 2007 heeft appellante beroep ingesteld.
1.3. Bij besluit van 20 februari 2008 heeft het College vervolgens appellante, onder intrekking van het besluit van
29 juni 2007, alsnog ontheven van de in 1.1 onder a tot en met c vermelde verplichtingen en wel tot 11 augustus 2008.
Aan dat besluit is ten grondslag gelegd een op 11 februari 2008 uitgebracht medisch advies van Aob Compaz, waarbij appellante in afwachting van nader medisch onderzoek tijdelijk arbeidsongeschikt werd bevonden en geadviseerd werd over zes maanden een herkeuring te laten plaatsvinden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (hierna: rechtbank) het beroep - met beslissingen inzake griffierecht en proceskosten - voor zover gericht tegen het besluit van 10 oktober 2007 en voor zover van belang niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft de rechtbank het beroep met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht aangemerkt als mede gericht tegen het besluit van 20 februari 2008, dat beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 20 februari 2008 ongegrond is verklaard. Daartoe is, samengevat, aangevoerd dat appellante in verband met haar lichamelijke gesteldheid in feite voor onbepaalde tijd maar minst genomen voor vijf jaar (gerekend vanaf 11 februari 2008) ontheffing zou dienen te worden verleend van de in 1.1 onder a tot en met c vermelde verplichtingen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) is de bijstandsgerechtigde jonger dan 65 jaar verplicht:
a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden (…) waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen (…);
b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
4.2. Artikel 9, tweede lid, van de WWB bepaalt dat, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing kan verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid. (…)
4.3. Zoals de Raad al meermalen heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 2 januari 2008, LJN BC1108) is bijstandsverlening erop gericht degenen die daartoe in staat zijn, te stimuleren om betaald werk te vinden en dat voor degenen die dat nog niet kunnen, wordt gezocht naar mogelijkheden om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Mede gelet op de in artikel 18, eerste lid, van de WWB neergelegde opdracht aan het college tot afstemming van aan de bijstand verbonden verplichtingen zal bij heronderzoeken dan ook periodiek bezien moeten worden of, en zo ja in hoeverre, er aanleiding is om tot arbeidsinschakeling strekkende verplichtingen (opnieuw) aan de bijstand te verbinden of om voor een bepaalde periode verleende ontheffingen van deze verplichtingen voort te zetten, in te trekken of te wijzigen. Een besluit om deze verplichtingen voorgoed niet aan een belanghebbende op te leggen of om zonder tijdsbepaling ontheffing te verlenen van verplichtingen gericht op inschakeling in de arbeid, zou daarmee in strijd zijn. Naar het oordeel van de Raad ligt daarin besloten dat een ontheffing voor de tijdsduur van vijf jaar, zoals door appellante subsidiair is beoogd, evenzeer haaks zou staan op de uitgangspunten en de doelstelling van de WWB.
4.4. Het College heeft zijn besluit tot ontheffing van de verplichtingen vermeld in 1.1 onder a tot en met c gebaseerd op het advies van Aob Compaz van 11 februari 2008. De verzekeringsarts Kippersluis heeft blijkens dat advies op 8 februari 2008 een medisch onderzoek gedaan en naar aanleiding daarvan geconcludeerd dat het, gelet op de nog bestaande onzekerheid over de schildklierafwijking van appellante in combinatie met haar overige klachten/ beperkingen niet zinvol is om nu aan re-integratie te werken, dat appellante moet worden gezien als een niet-kunner en dat een heronderzoek over een half jaar zinvol is.
4.5. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het College zijn besluit op het advies van Aob Compaz heeft mogen baseren. Appellante heeft geen medische of andere gegevens overgelegd die twijfel doen ontstaan over de juistheid van het advies dan wel de zorgvuldigheid waarmee dat advies tot stand is gekomen. De Raad komt dan ook tot de slotsom dat het College de ontheffing van de in 1.1 onder a tot en met c vermelde verplichtingen terecht en op goede gronden in tijdsduur heeft beperkt en de einddatum daarvan heeft bepaald op 11 augustus 2008.
4.6. Het voorgaande betekent dat de in hoger beroep aangevoerde gronden geen doel treffen. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient dan ook te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en R.H.M. Roelofs en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2010.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) R.L.G. Boot.
IJ