Home

Centrale Raad van Beroep, 07-10-2010, BO1899, 08/7148 AW

Centrale Raad van Beroep, 07-10-2010, BO1899, 08/7148 AW

Inhoudsindicatie

Bij de afdoeningsbrief heeft het bestuur appellante in kennis gesteld van de bevindingen van het onderzoek naar haar klacht en van het oordeel van het bestuur daarover. De brief is beperkt tot deze inkennisstelling en bevat daarnaast geen besluiten over de rechtspositie van appellante.

Uitspraak

08/7148 AW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 november 2008, 07/3264 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

het Bestuur van de stichting Waternet (hierna: bestuur)

Datum uitspraak:7 oktober 2010

I. PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.

Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M. H. ten Have, advocaat te Hoorn. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.A.S. Andela, verbonden aan Vijverberg Juristen, en door [H.], werkzaam bij de stichting Waternet (hierna: stichting).

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellante, ten tijde in geding als ambtenaar in dienst van de stichting, heeft op 14 oktober 2006 jegens een bij de stichting werkzame sectordirecteur een klacht ingediend als voorzien in de Klachtenregeling seksuele intimidatie, discriminatie en pesten op het werk AGV en DWR (hierna: Klachtenregeling). Namens het bestuur heeft de algemeen directeur die klacht ongegrond verklaard bij brief van 28 februari 2007 (hierna: afdoeningsbief ). Appellante heeft tegen de afdoeningsbrief bezwaren kenbaar gemaakt als voorzien in de Klachtenregeling. Bij beslissing van 27 november 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft het bestuur het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard. Het bestuur heeft appellante gewezen op de mogelijkheid een klacht in te dienen bij de Nationale ombudsman. Appellante heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt waarna de Nationale ombudsman een rapport heeft opgesteld waarin hij zijn bevindingen en zijn oordeel weergeeft.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspaak, voor zover hier van belang, het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat door de afdoeningsbrief geen wijziging is ontstaan in de rechtsverhouding tussen appellante en de stichting, dat het bestuur op goede gronden heeft geconcludeerd dat die brief niet is gericht op rechtsgevolg en dat die brief daarom geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat daartegen op grond van de Awb “geen rechtsgeldig bezwaar kan worden gemaakt”.

3. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de afdoeninsgbrief wel rechtsgevolgen heeft voor haar. De uitkomst van de klachtenprocedure was negatief. De stichting weigerde de klachtenprocedure voort te zetten, zodat de problemen waarin appellante door toedoen van de sectordirecteur, waartegen de klacht is gericht, was gekomen, niet werden opgelost. Appellante heeft gewezen op hoofdstuk 9 van de Awb en op de wetsgeschiedenis daarvan. In de optiek van appellante is in ieder geval sprake van een besluit in de zin van artikel 8:1, tweede lid, van de Awb omdat zij ambtenaar-belanghebbende is.

Het bestuur acht de aangevallen uitspraak juist.

4. De Raad overweegt naar aanleiding hiervan als volgt.

4.1. Bij de afdoeningsbrief heeft het bestuur appellante in kennis gesteld van de bevindingen van het onderzoek naar haar klacht en van het oordeel van het bestuur daarover. De brief is beperkt tot deze inkennisstelling en bevat daarnaast geen besluiten over de rechtspositie van appellante. De bevindingen en het oordeel over de klacht zijn, overeenkomstig de bedoeling van de wetgever zoals die blijkt uit de memorie van toelichting op artikel 9:12 van de Awb (Kamerstukken II 1997/1998, 25 837, nr. 3, p. 22), op zichzelf niet gericht op rechtsgevolg. De afdoeningsbrief bevat daarom, zoals ook blijkt uit de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afd. 10 maart 2004, LJN AO5219 en AB 2004, 445), geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.

4.2. De Raad overweegt verder dat de wetgever met het opnemen van hoofdstuk 9 in de Awb betreffende klachtbehandeling en met de uitbreiding daarvan tot het zogenoemde externe klachtrecht de wijze van klachtbehandeling en de uitkomst daarvan als zodanig op een bijzondere wijze heeft geregeld. Dat hoofdstuk is ook op ambtenaren van toepassing. Als gevolg van de bijzondere regeling van hoofdstuk 9 van de Awb en in het bijzonder van de artikelen 9:3 en 9:12, tweede lid, staan ten aanzien van beslissingen betreffende een klacht(behandeling) niet de gebruikelijke rechtsmiddelen van bezwaar en (hoger) beroep open. Reeds om die reden kan ook de stelling van appellante dat de afdoeningsbrief moet worden aangemerkt als een handeling in de zin van het tweede lid van artikel 8:1 van de Awb geen doel treffen.

5. Op grond van het bovenstaande komt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6. De Raad ziet tot slot geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en D.A.C. Slump als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2010.

(get.) H.A.A.G. Vermeulen.

(get.) B. Bekkers.

HD