Home

Centrale Raad van Beroep, 14-12-2010, BO7296, 08-4598 WWB

Centrale Raad van Beroep, 14-12-2010, BO7296, 08-4598 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
14 december 2010
Datum publicatie
17 december 2010
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BO7296
Zaaknummer
08-4598 WWB

Inhoudsindicatie

Besluit. De uitkeringsspecificatie over juli 2007 betreft (...) een wijziging in de periodieke betaling en is in zoverre geen herhaling van de eerder genomen beslissing. De Raad voorziet zelf. De verhoging is het gevolg van de indexering van de uitkering per 1 juli 2007.

Uitspraak

08/4598 WWB

08/4742 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 27 juni 2008, 08/257 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen (hierna: College)

Datum uitspraak: 14 december 2010

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 08/595 IOAW, 08/1574 WWB, 08/4070 WWB, 08/4597 WWB, 10/5969 WWB en 10/5970 WWB, plaatsgevonden op 2 november 2010. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door K.M.H. Ummels-Schmitz werkzaam bij de gemeente Sittard-Geleen.

Na het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellant ontving laatstelijk sinds 1 februari 2007 een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), berekend naar de grondslag voor gehuwden Op de uitkering werd maandelijks een bedrag ingehouden ter aflossing van een openstaande vordering als gevolg van de eerder aan appellant verstrekte leenbijstand voor de aflossing van een schuld aan Essent.

1.2. Bij besluit van 8 mei 2007 is het op de uitkering in te houden bedrag vastgesteld op € 63,09 per maand. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.

1.3. Appellant heeft in september 2007 een uitkeringsspecificatie over juli 2007 ontvangen, waarbij het ter aflossing van de leenbijstand in te houden bedrag is verhoogd naar € 64,80. Voorts is, met machtiging van appellant, een bedrag van € 45,-- ten behoeve van Ingawa ingehouden en een bedrag van € 98,35 ten behoeve van Essent Energie Zuid.

1.4. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze uitkeringsspecificatie. Het bezwaar was met name gericht tegen de inhouding van het aflossingsbedrag van de aan appellant verstrekte leenbijstand.

1.5. Bij besluit van 14 januari 2008 heeft het College het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard. Het College heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitkeringsspecificatie geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat hiermee ten opzichte van het besluit van 8 mei 2007 geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven zijn geroepen. In het besluit van 8 mei 2007 stond al vermeld dat het aflossingsbedrag zou worden aangepast als de grondslag van de IOAW wijzigt of als er iets verandert in de persoonlijke of financiële situatie. De verhoging van het ingehouden bedrag was het gevolg van de halfjaarlijkse wettelijke indexering van de uitkering. Omdat de uitkering iets hoger is geworden, is ook de inhouding iets gestegen. Met de uitkeringsspecificatie is hiervan mededeling gedaan. Omdat het niet gaat om een besluit kan ingevolge artikel 7:1 van de Awb geen bezwaar worden gemaakt.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 14 januari 2008 ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. De Raad heeft eerder overwogen (bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 26 januari 2010, LJN BL3614) dat aan elke (meestal: maandelijkse) betaling van salaris of uitkering een besluit tot zodanige betaling ten grondslag ligt. Wanneer een ander daartoe strekkend geschrift van het bestuursorgaan ontbreekt, kan dit besluit zichtbaar worden in een salaris- of uitkeringsspecificatie. Daartegen staat dan in beginsel het rechtsmiddel van bezwaar open. De rechtmatigheid van een eerder genomen besluit waarbij over de grondslag van periodiek te betalen salaris of uitkering is beslist, kan niet bij elke betaling opnieuw aan de orde worden gesteld als er in de periodieke betaling geen wijziging optreedt. Dan is in het algemeen slechts sprake van een herhaling van de eerder genomen beslissing. Zo’n herhaling is niet gericht op enig rechtsgevolg dat niet reeds door de oorspronkelijke beslissing tot stand was gebracht en kan om die reden niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.

4.2. De Raad stelt vast dat het College bij de uitkeringsspecificatie over juli 2007 het op de uitkering in te houden bedrag ter aflossing van de door appellant ontvangen leenbijstand heeft verhoogd van € 63,09 naar € 64,80. De uitkeringsspecificatie over juli 2007 betreft aldus een wijziging in de periodieke betaling en is in zoverre geen herhaling van de eerder genomen beslissing. De Raad is dan ook, anders dan de rechtbank en het College, van oordeel dat de uitkeringsspecificatie van juli 2007 als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb moet worden aangemerkt, waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Het College heeft ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het besluit van 14 januari 2008 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.

4.3. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien en overweegt daartoe als volgt.

4.4. Bij besluit van 8 mei 2007 is het op de uitkering in te houden bedrag ter aflossing van de door appellant ontvangen leenbijstand vastgesteld op € 63,09 per maand. Aangezien appellant tegen dit besluit geen bezwaar heeft gemaakt, is dit besluit in rechte onaantastbaar geworden. Dit betekent dat voor zover appellant zich op het standpunt stelt dat er geen maandelijkse inhouding mag plaatsvinden, dit standpunt in het kader van de thans ter beoordeling staande uitkeringsspecificatie over juli 2007 onbesproken dient te blijven. Voor zover appellant in het kader van de uitkeringsspecificatie over juli 2007 opkomt tegen de verhoging van het bedrag tot € 64,80, stelt de Raad vast dat deze verhoging het gevolg is van de indexering van de uitkering per 1 juli 2007. Dat de berekening van het in te houden bedrag als gevolg van de verhoogde uitkering onjuist zou zijn, heeft appellant niet gesteld. Voor zover appellant van opvatting is dat hij door deze verhoging niet meer beschikt over een inkomen dat ten minste gelijk is aan de beslagvrije voet, heeft hij dit niet aannemelijk gemaakt. De Raad merkt daarbij nog op dat de overige onder 1.3 genoemde inhoudingen op de uitkering van appellant plaatsvinden met machtiging van appellant.

4.5. Uit het voorgaande volgt dat het bezwaar tegen de inhouding van € 64,80 op de uitkering van appellant ongegrond moet worden verklaard.

5. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 322,-- in beroep en op € 322,-- in hoger beroep, voor verleende rechtsbijstand, in totaal derhalve € 644,--.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep gegrond;

Vernietigt het besluit van 14 januari 2008;

Verklaart het bezwaar tegen de uitkeringsspecificatie over juli 2007 ongegrond;

Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag van

€ 644,--, te betalen aan de griffier van de Raad;

Bepaalt dat het College aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 146,-- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.N.A. Bootsma en E.J.M. Heijs als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2010.

(get.) R.H.M. Roelofs.

(get.) C. de Blaeij.

JvS