Centrale Raad van Beroep, 18-03-2011, BP8458, 09-6166 WAO
Centrale Raad van Beroep, 18-03-2011, BP8458, 09-6166 WAO
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 18 maart 2011
- Datum publicatie
- 22 maart 2011
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2011:BP8458
- Zaaknummer
- 09-6166 WAO
Inhoudsindicatie
Herziening WAO-uitkering. Geen aanknopingspunten gevonden om te komen tot het oordeel dat het dagloon voor de periode 12 juli 2002 tot en met 16 december 2008 onjuist is vastgesteld. Net als de rechtbank wijst de Raad er in dit verband op dat de begrippen maatmanloon en dagloon van elkaar verschillen; het gebruik ervan is gebaseerd op verschillende wettelijke bepalingen en zij dienen ook niet dezelfde doelen. Ook de wijze van indexeren is niet dezelfde. Het verschil in hoogte tussen de bedragen valt – mede – daaruit te verklaren en dit verschil alleen rechtvaardigt dan ook niet de conclusie dat het dagloon niet correct is vastgesteld. De wijze waarop het huidige dagloon door indexering van het oorspronkelijke dagloon tot stand is gekomen, is aan appellant voldoende verduidelijkt in het besluit van 17 december 2008 en de daarbij meegezonden berekeningsformulieren, alsmede in de brief van 6 maart 2009. De Raad wijst erop dat het oorspronkelijke dagloon al bij besluit van 7 maart 1980 is vastgesteld en dat grieven over de berekening en de in dit dagloon verwerkte componenten in de onderhavige procedure niet aan de orde kunnen komen.
Uitspraak
09/6166 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 14 oktober 2009, 08/2299 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hiena: Uwv).
Datum uitspraak: 18 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft [R.], werkzaam bij [naam B.V.], hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door [R.]. Voor het Uwv is verschenen F. Snatager.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 10 april 2008 heeft het Uwv de aan appellant toegekende uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering herzien in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 12 juli 2002 is verhoogd van 68-80 naar 80-100%. Het dagloon van appellant is daarbij per 12 juli 2002 vastgesteld op € 69,88.
1.2. Bij besluit van 23 juli 2008 heeft het Uwv het tegen het besluit van 10 april 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Bij besluit van 17 december 2008 heeft het Uwv een nieuw besluit genomen op het bezwaar van appellant en het besluit van 10 april 2008 ingetrokken in zoverre dat het dagloon van appellant per 12 juli 2002 nader is vastgesteld op € 67,01.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep van appellant tegen het besluit van 17 december 2008 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, het dagloon van appellant over de periode 12 juli 2002 tot en met 16 december 2008 vastgesteld op € 69,88 en met ingang van 17 december 2008 op € 67,01.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat – nog steeds – niet duidelijk is hoe, vooral gelet op het in 2008 vastgestelde maatmanloon, het dagloon is vastgesteld en dat de berekening van de nabetaling om die reden door hem niet kan worden gecontroleerd. Hij heeft aangegeven zich te kunnen vinden in het door de rechtbank voor de periode 12 juli 2002 tot en met 16 december 2008 vastgestelde dagloon, tenzij zou blijken dat het dagloon op een hoger bedrag zou moeten worden vastgesteld. In de verlaging van het dagloon per 17 december 2008 kan appellant zich niet vinden. Hij heeft gesteld dat het rechtszekerheidsbeginsel zich tegen die verlaging verzet.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. In de door appellant aangevoerde gronden heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om te komen tot het oordeel dat het dagloon voor de periode 12 juli 2002 tot en met 16 december 2008 onjuist is vastgesteld. Net als de rechtbank wijst de Raad er in dit verband op dat de begrippen maatmanloon en dagloon van elkaar verschillen; het gebruik ervan is gebaseerd op verschillende wettelijke bepalingen en zij dienen ook niet dezelfde doelen. Ook de wijze van indexeren is niet dezelfde. Het verschil in hoogte tussen de bedragen valt – mede – daaruit te verklaren en dit verschil alleen rechtvaardigt dan ook niet de conclusie dat het dagloon niet correct is vastgesteld. De wijze waarop het huidige dagloon door indexering van het oorspronkelijke dagloon tot stand is gekomen, is aan appellant voldoende verduidelijkt in het besluit van 17 december 2008 en de daarbij meegezonden berekeningsformulieren, alsmede in de brief van 6 maart 2009.
De Raad wijst erop dat het oorspronkelijke dagloon al bij besluit van 7 maart 1980 is vastgesteld en dat grieven over de berekening en de in dit dagloon verwerkte componenten in de onderhavige procedure niet aan de orde kunnen komen.
4.3. De Raad is van oordeel dat de verlaging van het dagloon per 17 december 2008 in rechte stand kan houden. Hij verwijst daarvoor naar de door de rechtbank gebezigde overwegingen alsook de daarop gebaseerde oordelen en maakt die tot de zijne.
4.4. Gelet op het hetgeen is overwogen in 4.2 en 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd, voor zover deze is aangevochten.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter, en G.J.H. Doornewaard en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2011.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) T.J. van der Torn.
KR