Home

Centrale Raad van Beroep, 23-03-2011, BP9890, 10-1248 WIA

Centrale Raad van Beroep, 23-03-2011, BP9890, 10-1248 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 maart 2011
Datum publicatie
4 april 2011
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2011:BP9890
Zaaknummer
10-1248 WIA

Inhoudsindicatie

Gevolgen te laat nemen loonsanctiebesluit. Herstelmelding tekortkoming. Naar het oordeel van de Raad brengt mee dat aan het te laat nemen van het loonsanctiebesluit slechts gevolgen worden verbonden voor zover alsnog herstel van de tekortkoming heeft plaatsgevonden. De Raad stelt vast dat door belanghebbende geen melding is gedaan dat de tekortkoming, op grond waarvan het loonsanctiebesluit van 27 maart 2008 is opgelegd, is hersteld. Er bestond derhalve voor appellant geen aanleiding een besluit te nemen met inachtneming van de eventuele gevolgen van het vertraagd genomen besluit van 27 maart 2008. Het vorenstaande leidt de Raad tot de conclusie dat de rechtbank een onjuiste uitleg aan artikel 25, negende tot en met veertiende lid, van de Wet WIA heeft gegeven. Vernietiging uitspraak. Beroep ongegrond.

Uitspraak

10/1248 WIA

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 januari 2010, 08/2713 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[Betrokkene] wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)

en

appellant.

Aan het geding heeft als partij tevens deelgenomen: [naam restaurant] te [plaatsnaam] (hierna: belanghebbende).

Datum uitspraak: 23 maart 2011

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft R. Jagbandhan, werkzaam bij Intercontinental Arnhem Administratiekantoor & belastingadviseurs te Arnhem, een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2011. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. H.B. Heij. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door Jagbandhan.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.

1.2. Bij besluit van 27 maart 2008 heeft het Uwv het tijdvak van 104 weken, waarin betrokkene jegens belanghebbende recht heeft op loon tijdens ziekte (de wachttijd), met 52 weken verlengd. De verlenging (ook aangeduid als loonsanctie) is opgelegd op de grond dat geen bevredigend re-integratieresultaat is bereikt en zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. Bij besluit van 1 augustus 2008 (hierna: het bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat op grond van artikel 25, tiende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), appellant uiterlijk

6 weken voor de afloop van het tijdvak waarin betrokkene recht had op loon van belanghebbende de beschikking omtrent een loonsanctie dient te geven. Nu dit tijdvak op 18 april 2008 afliep en appellant eerst op 27 maart 2008 het loonsanctiebesluit heeft genomen, is de wettelijk voorgeschreven termijn met 20 dagen overschreden, aldus de rechtbank.

3. Tegen dit oordeel van de rechtbank richt zich het hoger beroep van appellant met het betoog dat, nu belanghebbende geen melding heeft gedaan dat de door appellant vastgestelde tekortkoming is hersteld, er in het geheel geen aftrek plaatsvindt als gevolg van het te laat opgelegde loonsanctiebesluit. Een dergelijke aftrek is gelet op artikel 25, veertiende lid, tweede volzin, van de Wet WIA gekoppeld aan de beëindiging van de loonsanctie naar aanleiding van een reparatiemelding. Aftrek is, aldus appellant, niet gekoppeld aan (het moment van de) oplegging van de loonsanctie.

4. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 14 april 2010 (LJN BM1179) overweegt de Raad dat in artikel 25, veertiende lid, tweede volzin, van de Wet WIA het loonsanctiebesluit en een (te nemen) besluit naar aanleiding van een herstelmelding op één lijn zijn gesteld wat betreft de gevolgen van vertraging bij het afgeven van deze besluiten. Een consistente toepassing van de genoemde wettelijke bepalingen brengt naar het oordeel van de Raad mee dat ook aan het te laat nemen van het loonsanctiebesluit slechts gevolgen worden verbonden voor zover alsnog herstel van de tekortkoming heeft plaatsgevonden. De Raad stelt vast dat door belanghebbende geen melding is gedaan dat de tekortkoming, op grond waarvan het loonsanctiebesluit van 27 maart 2008 is opgelegd, is hersteld. Er bestond derhalve voor appellant geen aanleiding een besluit te nemen met inachtneming van de eventuele gevolgen van het vertraagd genomen besluit van

27 maart 2008. Het vorenstaande leidt de Raad tot de conclusie dat de rechtbank een onjuiste uitleg aan artikel 25, negende tot en met veertiende lid, van de Wet WIA heeft gegeven. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak dient – voor zover aangevochten – te worden vernietigd en het beroep moet alsnog ongegrond worden verklaard.

5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;

Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en A.A.H. Schifferstein als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2011.

(get.) Ch. van Voorst.

(get.) R.L. Venneman

CVG