Centrale Raad van Beroep, 04-05-2011, BQ3893, 09/4881 WW + 09/4882 ZW
Centrale Raad van Beroep, 04-05-2011, BQ3893, 09/4881 WW + 09/4882 ZW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 4 mei 2011
- Datum publicatie
- 11 mei 2011
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3893
- Zaaknummer
- 09/4881 WW + 09/4882 ZW
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek om schadevergoeding. Met het Uwv is de Raad van oordeel dat de schade niet is veroorzaakt door het onrechtmatige besluit van 17 januari 2002, maar door het feit dat de werkgever van appellant, die al vanaf januari 2001 geen loon meer betaalde aan appellant, ten gevolge van diens faillissement niet kon voldoen aan zijn verplichting tot aanvulling van de ZW-uitkering. Hierom kan die schade niet aan het Uwv worden toegerekend als een gevolg van het besluit van 17 januari 2002.
Uitspraak
09/4881 WW
09/4882 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 10 juli 2009, 07/1184 en 08/2893 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 mei 2011.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2011. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.M. Huijzer.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant heeft op 1 september 2006 een verzoek om schadevergoeding ingediend bij het Uwv omdat het Uwv volgens hem onrechtmatige besluiten heeft genomen en onrechtmatig heeft gehandeld bij de toekenning aan hem van uitkeringen ingevolge Hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW) en de Ziektewet (ZW). Bij besluit van 3 oktober 2006 heeft het Uwv het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Dit besluit is, na bezwaar, gehandhaafd bij besluit van 1 februari 2007, zoals gewijzigd bij besluit van 25 augustus 2008 (hierna: bestreden besluit). De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak, voor zover nog van belang, ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit van het Uwv van 17 januari 2002 tot toekenning van een ZW-uitkering aan appellant met ingang van 19 februari 2001 weliswaar onrechtmatig, maar heeft appellant daardoor geen schade geleden.
2. Appellant heeft in hoger beroep gehandhaafd dat niet alleen het besluit van het Uwv van 17 januari 2002 onrechtmatig is, maar dat in de gehele besluitvorming over zijn aanspraken op uitkeringen ingevolge de WW en de ZW fouten zijn gemaakt en onrechtmatige besluiten zijn genomen die voor hem tot schade hebben geleid. Appellant heeft er met name op gewezen dat het Uwv geen uitvoering heeft gegeven aan zijn besluit van 17 januari 2002 tot doorbetaling van 100% van zijn loon, dat het Uwv naar aanleiding van een besluit van 11 september 2002 heeft nagelaten een correctiebesluit te nemen en dat de aan hem toegekende uitkering op grond van Hoofdstuk IV van de WW onjuist is berekend.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. Voorwaarde voor het toekennen van schadevergoeding zoals door appellant is verzocht, is allereerst dat het Uwv een onrechtmatig besluit heeft genomen. Voor zover de vordering van appellant is gebaseerd op vermeend onrechtmatig handelen van het Uwv kan deze dan ook niet voor inwilliging in aanmerking komen en is zij terecht afgewezen.
3.2. Appellant heeft gesteld dat het Uwv met betrekking tot zijn WW-uitkering onrechtmatige besluiten heeft genomen, te weten de besluiten van 3 mei 2002 tot toekenning van een voorschot en van 15 augustus 2002 tot toekenning van een uitkering ten bedrage van € 10.555,61. De Raad stelt met het Uwv en de rechtbank vast dat die besluiten in procedures bij de rechter stand hebben gehouden. Dat betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat die besluiten rechtmatig zijn. Voor schadevergoeding bestaat wat betreft de WW-uitkering dan ook geen grondslag. Voor zover appellant nog heeft betoogd dat het Uwv heeft nagelaten een correctiebesluit te nemen nadat zijn bezwaren tegen het besluit van 15 augustus 2002 gegrond waren verklaard wijst de Raad er nog op dat in het desbetreffende besluit van 11 september 2002 afdoende is gemotiveerd waarom geen nader besluit zal worden genomen.
3.3. Wat betreft de ZW-uitkering heeft het Uwv erkend dat zijn besluit van 17 januari 2002 tot toekenning aan appellant van een uitkering met ingang van 19 februari 2001 onrechtmatig is, omdat daarin ten onrechte is vermeld dat 100% van het loon zal worden doorbetaald. Naar de mening van het Uwv is deze fout hersteld met een besluit van 18 maart 2002, waarin is bepaald dat aan appellant inmiddels het maximum ZW-dagloon is betaald, tegen welk besluit appellant geen rechtsmiddel heeft aangewend. Dat appellant het verschil tussen zijn volledige loon en de uitbetaalde ZW-uitkering niet heeft ontvangen is volgens het Uwv dan ook niet het gevolg van zijn onrechtmatige besluit van 17 januari 2002, maar van het feit dat voor appellant verhaal op zijn ex-werkgever niet mogelijk was omdat deze op 26 februari 2002 failliet was verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellant geen schadevergoeding ter zake van het onrechtmatige besluit van 17 januari 2002 toekwam, omdat hij het correctiebesluit van 18 maart 2002 niet heeft aangevochten.
3.4. Met de erkenning van de onrechtmatigheid van het besluit van 17 januari 2002 is de onrechtmatigheid daarvan gegeven. De gevolgen hiervan komen in beginsel voor rekening van het Uwv. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat uit het besluit van 18 maart 2002, gezien de bewoordingen daarvan, niet kan worden afgeleid dat daarmee het onrechtmatige besluit van 17 januari 2002 is hersteld.
3.5. Volgens vaste rechtspraak van de Raad kan een verzoek om schadevergoeding slechts worden ingewilligd indien de gestelde schade in zodanig verband staat met het onrechtmatige besluit, dat zij het bestuursorgaan kan worden toegerekend als een gevolg van dat besluit. Bij de beoordeling of toegerekend moet worden acht de Raad ook de aard en de strekking van het onrechtmatige besluit een relevante factor. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 14 maart 2002, LJN AE2442.
3.6. Hoewel aannemelijk is dat appellant zich financieel benadeeld voelt door het onrechtmatige besluit van 17 januari 2002 acht de Raad een causaal verband tussen de door appellant geleden schade, bestaande uit de niet ontvangen aanvulling van de ZW-uitkering tot 100% van het loon, en het onrechtmatige besluit van 17 januari 2002 niet aanwezig. Met het Uwv is de Raad van oordeel dat deze schade niet is veroorzaakt door het onrechtmatige besluit van 17 januari 2002, maar door het feit dat de werkgever van appellant, die al vanaf januari 2001 geen loon meer betaalde aan appellant, ten gevolge van diens faillissement niet kon voldoen aan zijn verplichting tot aanvulling van de ZW-uitkering. Hierom kan die schade niet aan het Uwv worden toegerekend als een gevolg van het besluit van 17 januari 2002. Het Uwv heeft de schadeclaim van appellant dan ook terecht afgewezen.
3.7. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en M.A. Hoogeveen als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2011.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) T.J. van der Torn.
EK