Home

Centrale Raad van Beroep, 14-07-2011, BR1584, 10-2205 WIA

Centrale Raad van Beroep, 14-07-2011, BR1584, 10-2205 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
14 juli 2011
Datum publicatie
18 juli 2011
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2011:BR1584
Zaaknummer
10-2205 WIA

Inhoudsindicatie

Geen recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA. De Raad ziet in de medische gegevens, waaronder begrepen de verklaringen van Van Harrevelt, onvoldoende aanknopingspunten dat de stoornissen leidden tot een zodanige aantasting van het energieniveau dat werkzaamheden met inachtneming van de in de FML opgenomen beperkingen niet fulltime zouden kunnen worden verricht. Geen urenbeperking. De functies die aan de schatting ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, dienen voor appellant in medisch opzicht als geschikt te worden aangemerkt.

Uitspraak

10/2205 WIA

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 4 maart 2010, 08/3536 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 14 juli 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.J. Vaessen, advocaat, hoger beroep ingesteld, onder meezending van een rapport van internist T. Wijlhuizen van 10 november 2009.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en naderhand een verslag van de hoorzitting van 10 juni 2010 en rapporten van bezwaarverzekeringsarts W.C. Hovy van respectievelijk 11 juni 2010 en 31 mei 2011 aan de Raad gezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Vaessen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Op 2 juli 2004 is appellant met KNO-, long- en hartklachten uitgevallen voor zijn werk als accountmanager. Bij besluit van 25 mei 2006 heeft het Uwv op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vanaf 30 juni 2006 aan appellant een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend en vastgesteld dat appellant 80-100% arbeidsongeschikt was. Het Uwv heeft deze WGA-uitkering bij besluit van 25 mei 2007 met ingang van 16 juli 2007 ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 35% was. Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt.

1.2. Bij brief van 15 januari 2008 meldt appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt. Naar aanleiding hiervan heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Verzekeringsarts G.W. Alibahadoer heeft op 25 februari 2008 rapport uitgebracht, waarin beperkingen zijn vastgesteld in verband met de KNO- en hartklachten; die beperkingen van appellant zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 maart 2008. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens blijkens een rapport van 4 juni 2008 een aantal voor appellant geschikt te achten functies geduid waarmee sprake was van verlies aan verdiencapaciteit van 19,9%. Bij besluit van 20 juni 2008 heeft het Uwv appellant medegedeeld, dat geen recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA is ontstaan omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is.

2. Tegen het besluit van 20 juni 2008 heeft appellant bezwaar gemaakt en daarbij een rapport van psycholoog C.J. van Harrevelt van 6 mei 2008 ingebracht. Appellant wordt in aanwezigheid van bezwaarverzekeringsarts M. Keus gehoord, waarna laatstgenoemde informatie opvraagt bij de behandelend sector. Mede op basis van de informatie van cardioloog H.W.M. Plokker, KNO-arts E. Rijntjes en Van Harrevelt brengt Keus op 9 oktober 2008 rapport uit. De door appellant geclaimde (ernstige) vermoeidheid hangt volgens Keus niet samen met de hartklachten, nu appellant in feite cardiaal genezen is verklaard. De gegevens van de KNO-arts leveren evenmin een overtuigende verklaring voor de vermoeidheid. Keus constateert dat Van Harrevelt de vermoeidheid relateert aan de dysthyme stoornis van appellant. Er is echter niet overtuigend sprake van een dusdanig verminderde energetische belastbaarheid, dat appellant tot niets meer in staat is, aldus Keus. Gelet op de informatie van Van Harrevelt is er aanleiding om een verminderde psychische belastbaarheid aan te nemen, zodat de FML dient te worden aangepast op het vlak van het persoonlijk en sociaal functioneren. Nu de energetische belemmeringen in enige mate wel verband houden met de dysthyme stoornis worden er meer beperkingen aangenomen in de rubrieken ‘dynamische handelingen’ en ‘werktijden’, wat dit laatste betreft ten aanzien van avond- en nachtdiensten, onregelmatig werk en overwerk. De FML is op 9 oktober 2008 aangepast. Na arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 15 oktober 2008 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.

3.1. Namens appellant is beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarbij is gesteld dat zijn ernstige vermoeidheidsklachten wel degelijk verklaarbaar zijn en dat op energetische gronden een urenbeperking is aangewezen. Naar aanleiding hiervan heeft bezwaarverzekeringsarts W.C. Hovy in het rapport van 24 november 2009 geen aanleiding gezien om ten aanzien van de eerdere beoordeling door Keus een ander standpunt in te nemen.

3.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort weergegeven, geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsartsen op inzichtelijke wijze uiteengezet hebben dat er geen urenbeperking noodzakelijk is, gelet op de in de FML van 9 oktober 2008 vastgestelde beperkingen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv genoegzaam heeft toegelicht dat de aan appellant voorgehouden functies passend zijn.

4. Namens appellant is in hoger beroep herhaald dat op energetische gronden een urenbeperking is aangewezen. Daarbij is gewezen op het in rubriek I vermelde rapport van Wijlhuizen. Het Uwv heeft hierin aanleiding gezien appellant wederom uit te nodigen voor een hoorzitting en aanvullend medisch onderzoek te laten verrichten door Hovy. De bevindingen van het medisch onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 11 juni 2010, waarin het standpunt, dat geen urenbeperking noodzakelijk is, wordt gehandhaafd.

5.1. De Raad is van oordeel, dat in de voorhanden zijnde medische gegevens geen, althans een ontoereikende, basis is te vinden voor de stelling dat wegens ernstige vermoeidheid een urenbeperking is aangewezen. De verzekeringsartsen zijn op goede gronden tot het oordeel gekomen dat er geen medische noodzaak is tot het stellen van een urenbeperking. Daarbij acht de Raad van belang dat de bezwaarverzekeringsarts inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de oorzaak van de door appellant ervaren vermoeidheid niet te herleiden is tot de hart- en KNO-problematiek. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts in de FML rekening gehouden met de vermoeidheid en deze in relatie gebracht met de dysthyme stoornis en somatoforme stoornis. Anders dan appellant ziet de Raad in de voorhanden zijnde medische gegevens, waaronder begrepen de verklaringen van Van Harrevelt, onvoldoende aanknopingspunten dat deze stoornissen op de datum in geding leidden tot een zodanige aantasting van het energieniveau dat werkzaamheden met inachtneming van de in de FML opgenomen beperkingen niet fulltime zouden kunnen worden verricht. Ook het rapport van Wijlhuizen leidt de Raad niet tot een ander oordeel, nog daargelaten de vraag of de diagnose chronisch vermoeidheidssyndroom, welke veelal door een internist wordt gesteld, een wezenlijk andere betekenis heeft dan de - meer psychiatrische - diagnose somatoforme stoornis, waarvan de verzekeringsartsen van het Uwv uitgaan. Het dagverhaal van appellant duidt er evenmin op dat bij hem sprake was van ernstige vermoeidheid. De Raad is dan ook met de rechtbank en het Uwv van oordeel dat niet objectief is komen vast te staan dat er bij appellant sprake is van dusdanige ernstige vermoeidheidsklachten dat deze nopen tot het stellen van een urenbeperking.

5.2. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellant in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt.

5.3. Uit hetgeen is overwogen in 5.1 en 5.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en C.W.J. Schoor en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2011.

(get.) T.L. de Vries.

(get.) T. Dolderman.

NW