Centrale Raad van Beroep, 28-10-2011, BU2160, 09-474 ANW
Centrale Raad van Beroep, 28-10-2011, BU2160, 09-474 ANW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 28 oktober 2011
- Datum publicatie
- 1 november 2011
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2011:BU2160
- Zaaknummer
- 09-474 ANW
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023]
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek om vergoeding van wettelijke rente over de nabetaling van de toegekende Anw-uitkering. De Svb heeft de onrechtmatigheid van de vervallen verklaarde besluiten erkend en het nemen van de onrechtmatige besluiten moet aan de Svb worden toegerekend. Derhalve dient de Svb de schade te vergoeden die appellante als gevolg van deze besluiten heeft geleden.
Uitspraak
09/474 ANW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te Marokko (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 december 2008, 08/264 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb).
Datum uitspraak: 28 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft ter beantwoording van vragen van de Raad een tweetal brieven ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2011. Appellante is verschenen bij gemachtigde mr. De Roy van Zuydewijn. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft op 20 december 2004 een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw) aangevraagd vanwege het overlijden van haar echtgenoot, [naam echtgenoot], op 29 november 2003.
1.2. Bij besluit van 2 maart 2005 heeft de Svb deze aanvraag afgewezen omdat de echtgenoot van appellante op de datum van zijn overlijden niet verzekerd was ingevolge de Anw. Bij besluit van 22 juni 2005 heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 2 maart 2005 ongegrond verklaard.
1.3. De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 26 april 2007 het beroep van eiseres tegen het besluit van 22 juni 2005 ongegrond verklaard.
1.4. Op een separaat verzoek van appellante heeft de Svb bij besluit van 14 mei 2007 appellante vanwege bijzondere omstandigheden alsnog namens haar overleden echtgenoot vanaf 30 juni 2001 toegelaten tot de vrijwillige verzekering volgens de Anw.
1.5. Appellante heeft bij brief van 15 mei 2007 aan de Svb bericht dat door het besluit van 14 mei 2007 is komen vast te staan dat appellantes eerdere aanvraag voor een uitkering ten onrechte is afgewezen. In verband hiermee verzoekt zij de Svb om voor ommekomst van de hoger beroepstermijn tegen de uitspraak van de rechtbank van 26 april 2007, het standpunt met betrekking tot de toekenning van het nabestaandenpensioen kenbaar te willen maken alsmede de kosten voor het beroep aan haar te vergoeden.
1.6. Bij brief van 23 mei 2007 heeft de Svb meegedeeld dat de kosten voor beroep zullen worden vergoed.
1.7. Bij besluit van 12 juni 2007 heeft de Svb de besluiten van 2 maart 2005 en 22 juni 2005 vervallen verklaard en aan appellante alsnog met ingang van november 2003 een nabestaandenuitkering toegekend.
1.8. Bij brief van 13 juni 2007 is namens appellante verzocht om vergoeding van wettelijke rente over de nabetaling van de toegekende Anw-uitkering.
1.9. Bij besluit van 5 juli 2007 heeft de Svb dit verzoek afgewezen.
1.10. Bij besluit van 6 december 2007 (bestreden besluit) heeft de Svb het tegen het besluit van 5 juli 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, daartoe (samengevat) overwegende dat uit de toelating van appellante tot de vrijwillige verzekering van de Anw niet de conclusie kan worden getrokken dat daardoor de besluiten van 2 maart 2005 en 22 juni 2005 onrechtmatig waren. Pas door het besluit van 14 mei 2007 kan appellante aanspraak maken op een Anw-uitkering. Met de uitbetaling op 25 mei 2007 van de uitkering over de periode november 2003 tot en met mei 2007 is de Svb niet in verzuim geweest zodat appellante geen recht heeft op vergoeding van wettelijke rente.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1. Appellante heeft (samengevat) in hoger beroep gesteld dat door het vervallen verklaren van de eerdere afwijzende besluiten vast staat dat die besluiten onjuist en onrechtmatig waren en dat dit is erkend door de Svb. Naar appellante heeft gesteld kan die erkenning worden afgeleid uit het feit dat de Svb de kosten voor rechtsbijstand en griffierechten heeft vergoed. De omstandigheid dat de vrijwillige verzekering eerst in 2007 tot stand is gekomen is, aldus appellante, te wijten aan gebrekkige informatievoorziening door de Svb. Appellante heeft verzocht de Svb te veroordelen tot betaling van wettelijke rente over de nabetaling van de Anw-uitkering.
3.2. De Svb heeft in verweer zijn onder 1.10 beschreven standpunten gehandhaafd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In geding is de vraag of de Svb terecht het verzoek van appellante tot vergoeding van wettelijke rente over de nabetaling van de aan haar toegekende Anw-uitkering heeft afgewezen.
4.2. De Raad stelt voorop dat voor de beantwoording van die vraag zoveel mogelijk aansluiting dient te worden gezocht bij het schadevergoedingsrecht volgens het Burgerlijk Wetboek (BW). Uit de jurisprudentie betreffende de gevolgen van een onrechtmatig overheidsbesluit volgt dat een bestuursorgaan dat een onrechtmatig besluit heeft genomen - behoudens bijzondere omstandigheden - een hem toe te rekenen onrechtmatige daad heeft gepleegd, waaruit voor hem de plicht voortvloeit aan de belanghebbende de schade te vergoeden die deze als gevolg van dat besluit lijdt.
4.3. De Raad stelt vast dat de (afwijzende) besluiten jegens appellante door de Svb vervallen zijn verklaard vanwege het feit dat de Svb in 2001 had verzuimd de echtgenoot van appellante bij zijn vertrek naar Marokko te informeren omtrent de mogelijkheid tot het afsluiten van een vrijwillige verzekering in de zin van de Anw. Dit doet de vraag rijzen of de Svb hiermee de onrechtmatigheid van de vervallen verklaarde besluiten heeft erkend. In dit verband wijst de Raad erop dat de Svb hangende de hoger beroepstermijn tegen de uitspraak van de rechtbank van 26 april 2007, verzonden op 1 mei 2007, bij besluit van 14 mei 2007 te kennen heeft gegeven appellante alsnog toe te laten tot de vrijwillige verzekering volgens de Anw. Appellante heeft per omgaande de Svb verzocht om voor ommekomst van de hoger beroepstermijn het standpunt kenbaar te willen maken met betrekking tot de toekenning van het nabestaandenpensioen en om de kosten van het beroep aan haar te vergoeden. Bij brief van 23 mei 2007 heeft de Svb te kennen gegeven de kosten van het beroep te vergoeden. Bij het besluit van 12 juni 2007, de laatste dag van de hoger beroepstermijn, heeft de Svb de besluiten van 2 maart 2005 en
22 juni 2005 vervallen verklaard. Appellante heeft geen hoger beroep ingesteld. Naar het oordeel van de Raad blijkt uit deze gang van zaken dat de Svb de onrechtmatigheid van de vervallen verklaarde besluiten heeft erkend en dat het nemen van de onrechtmatige besluiten aan de Svb moet worden toegerekend. Derhalve dient de Svb de schade te vergoeden die appellante als gevolg van deze besluiten heeft geleden.
4.4. Uit hetgeen onder 4.3 is overwogen vloeit voort dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het bestreden besluit vernietigen en, zelf in de zaak voorziende, het besluit van 5 juli 2007 herroepen en wettelijke rente toekennen.
4.5. Met betrekking tot de ingangsdatum van de wettelijke rente in geval van periodiek te betalen uitkeringen of salaris heeft de Raad zich, mede naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Vierde Tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) nader op zijn jurisprudentie beraden. Voor zover geen sprake is van specifieke algemeen verbindende voorschriften - anders dan de algemene bepalingen van Titel 4.4 van de Awb - met betrekking tot het tijdstip waarop deze periodieke betalingen moeten worden verricht, neemt de Raad voortaan, omwille van een praktische en eenvoudige rechtstoepassing, mede gezien het forfaitaire karakter van wettelijke rente, tot uitgangspunt dat de wettelijke rente gaat lopen op de eerste dag van de kalendermaand volgende op de maand (of het andere tijdvak) waarop de periodieke betaling betrekking heeft. Indien het niet gaat om reeds lopende periodieke betalingen, maar om een eerste toekenning of om een wijziging van een element van de periodieke betaling, geldt bovendien dat de wettelijke rente niet eerder gaat lopen dan vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de beslistermijn voor de toekenning of wijziging is verstreken.
4.6. In het onderhavige geval betekent dit dat wettelijke rente is verschuldigd over de periode vanaf 1 april 2005 tot
25 mei 2007.
5. De Raad ziet aanleiding om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep, begroot op € 1.288,-. Tevens dient de Svb het door appellante betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep ten bedrage van
€ 146,- te vergoeden.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Herroept het besluit van 5 juli 2007;
Veroordeelt de Svb tot vergoeding van wettelijke rente als onder 4.5 en 4.6 is uiteengezet;
Veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 1.288,-;
Bepaalt dat de Svb aan appellante het betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep van € 146,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon als voorzitter en H. Bolt en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2011.
(get.) H.J. Simon.
(get.) T. Dolderman.
NK