Centrale Raad van Beroep, 08-11-2011, BU4522, 10-2269 WWB
Centrale Raad van Beroep, 08-11-2011, BU4522, 10-2269 WWB
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 8 november 2011
- Datum publicatie
- 16 november 2011
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2011:BU4522
- Zaaknummer
- 10-2269 WWB
- Relevante informatie
- Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023]
Inhoudsindicatie
Proceskostenvergoeding. De Raad oordeelt dat de gewichtfactor van deze zaak als gemiddeld (factor 1) moet worden aangemerkt.
Uitspraak
10/2269 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 9 maart 2010, 09/542 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen (hierna: College)
Datum uitspraak: 8 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 27 september 2011. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft het College bij brieven van 1 februari 2009 en 25 februari 2009 gevraagd of haar achteraf nog bijstand kan worden verleend over de periode van 7 december 2008 tot 1 februari 2009.
1.2. Bij brief van 13 maart 2009 heeft het College aan appellante meegedeeld dat er niet met terugwerkende kracht een uitkering kan worden verleend.
1.3. Bij besluit van 1 juli 2009 heeft het College het tegen de brief van 13 maart 2009 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Hierbij heeft het College overwogen dat de brief van 13 maart 2009 slechts informatie bevat en niet op rechtsgevolg is gericht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 1 juli 2009 gegrond verklaard, het College veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 80,50 en de gemeente Emmen aangewezen als rechtspersoon die het griffierecht van € 41,-- aan appellante moet vergoeden. De gegrondverklaring van het beroep is gebaseerd op het oordeel dat het College de brief van 13 maart 2009 ten onrechte niet heeft aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat appellante geen belang meer heeft bij vernietiging van het besluit van 1 juli 2009 en een opdracht aan het College om een nieuw besluit te nemen, omdat uit het verweerschrift van het College van 29 september 2009 is gebleken dat zij inmiddels een aanvraag om bijstand heeft ingediend die is afgewezen en waartegen bezwaar is gemaakt. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de rechtbank worden bepaald op € 80,50 voor verleende rechtsbijstand, waarbij de wegingsfactor zeer licht in aanmerking is genomen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover deze betrekking heeft op de hoogte van de proceskostenveroordeling. Hierbij heeft zij heeft aangevoerd dat de rechtbank een onjuiste wegingsfactor heeft gehanteerd. Volgens appellante valt niet in te zien waarom hier sprake zou zijn van een zaak van licht gewicht, zeker niet gelet op het uitgangspunt dat een zaak steeds van normaal gewicht is, tenzij gemotiveerd wordt waarom dat niet het geval is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt voorop dat het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen de hoogte van de proceskostenveroordeling.
4.2. De rechtbank heeft het gewicht van de zaak als zeer licht (factor 0,25) aangemerkt, maar heeft dit oordeel niet gemotiveerd. De Raad stelt vast dat het beroep was gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar, waarbij de gemachtigde van appellante heeft betoogd dat de brief van appellante van 1 februari 2009 als een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand moet worden aangemerkt en de brief van 13 maart 2009 van het College als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De Raad is van oordeel dat de gewichtfactor van deze zaak als gemiddeld (factor 1) moet worden aangemerkt. Het standpunt van het College dat de rechtbank het gewicht van de zaak terecht als zeer licht heeft aangemerkt, omdat appellante geen belang meer had bij een uitspraak nu zij inmiddels een aanvraag had ingediend, brengt de Raad niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft het beroep immers niet niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van een procesbelang, terwijl de later ingediende aanvraag om bijstand niet afdoet aan de zwaarte van de in beroep te beoordelen zaak.
4.3. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor vernietiging in aanmerking komt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad de hoogte van de proceskostenveroordeling voor verleende rechtsbijstand in beroep vaststellen op € 322,--.
5. De Raad acht voorts termen aanwezig om het College te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden vastgesteld op
€ 437,-- voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellante in beroep tot een bedrag van € 322,--, te betalen aan appellante en in hoger beroep tot een bedrag van € 437,--, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het College aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht tot een bedrag van € 110,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2011.
(get.) E.J.M. Heijs.
(get.) M.C. Nijholt.
NK