Centrale Raad van Beroep, 19-11-2011, BU5492, 09-3459 WMO
Centrale Raad van Beroep, 19-11-2011, BU5492, 09-3459 WMO
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 19 november 2011
- Datum publicatie
- 24 november 2011
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2011:BU5492
- Zaaknummer
- 09-3459 WMO
Inhoudsindicatie
1. Appellante wil geen gebruik maken van de maaltijdvoorziening Tafeltje Dekje omdat het haar afhankelijk maakt van het bezorgtijdstip. Dit is niet van zodanig gewicht dat het College van de Richtlijn had behoren af te wijken. Voor het bereiden van de warme maaltijd hoeft geen tijd geïndiceerd te worden. Met het eenmaal klaarzetten van twee broodmaaltijden voor de gehele dag kan worden volstaan. 2. Appellante kreeg tot 1 januari 2007 op grond van de AWBZ huishoudelijke verzorging en er is sindsdien geen verandering opgetreden in haar beperkingen. Onder die omstandigheden levert het geen moeilijkheden op om de indicatie voor de zorg alsnog per 1 januari 2007 vast te stellen. Het pgb had per 1 januari 2007 moeten worden toegekend.
3. Voor de berekening van het uurtarief huishoudelijke verzorging moet het uurtarief van € 14,25 als uitgangspunt worden genomen en niet het door de zorgaanbieders gehanteerde cao-loon inclusief vakantietoeslag verlofuren.
Uitspraak
09/3459 WMO
09/3460 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 1 mei 2009, 08/1961 en 08/4346 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente West Maas en Waal (hierna: College)
Datum uitspraak: 19 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A.H. Theunissen, werkzaam bij Juridische Dienstverlening Nederland B.V., hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. ing. J.P.J.M. Rouwet, advocaat te Mill. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door K.M.C.D. de Reus, werkzaam bij de gemeente West Maas en Waal.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1. Appellante heeft aandoeningen aan het bewegingsapparaat en het hart- en vaatstelsel. Appellante heeft op 11 juni 2007 een aanvraag ingediend om in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) per 1 januari 2007 een uitbreiding van huishoudelijke verzorging te krijgen, omdat zij vanaf die datum alleenstaand is geworden. Tot 1 januari 2007 had appellante aanspraak op huishoudelijke verzorging op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
2.2. Op 18 juli 2007 heeft Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ) over de aanvraag aan het College advies uitgebracht. CIZ heeft geconcludeerd dat appellante beperkt is in het verrichten van huishoudelijke taken en dat het uitvoeren van de lichte en zware huishoudelijke taken, de verzorging van de was en het klaarzetten van de spullen voor de broodmaaltijd van appellante moeten worden overgenomen. CIZ heeft het College geadviseerd om appellante in aanmerking te brengen voor huishoudelijke verzorging voor zes uur en 45 minuten per week over de periode van 13 juni 2007 tot 12 juni 2012. Het College heeft vervolgens bij besluit van 24 juli 2007 conform het advies beslist en aan appellante een persoonsgebonden budget (hierna: pgb) toegekend van € 3.752,19 per jaar.
2.3. Bij besluit van 13 maart 2008 heeft het College het tegen het besluit van 24 juli 2007 gemaakte bezwaar tegen de omvang van de huishoudelijke verzorging en de ingangsdatum van het pgb ongegrond verklaard. Het College had voordien over de omvang van de huishoudelijke verzorging advies ingewonnen bij Argonaut Advies. In een rapport van 30 oktober 2007 heeft Argonaut Advies geadviseerd aan appellante huishoudelijke ondersteuning te bieden in een omvang van zes uren en 45 minuten per week. Bij besluit van 15 juli 2008 heeft het College het tegen het besluit van 24 juli 2007 gemaakte bezwaar tegen de hoogte van het pgb gegrond verklaard voor wat betreft de periode van13 juni 2007 tot 1 januari 2008 en ongegrond verklaard voor wat betreft de periode daarna. Het College heeft het tarief vanaf 1 januari 2008 herberekend naar € 12,20 per uur.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit op bezwaar over de omvang van de huishoudelijke verzorging ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - overwogen dat het besluit is gebaseerd op de gelijkluidende adviezen van CIZ en Argonaut Advies, van welke adviezen niet is gebleken dat ze tegenstrijdig zijn of gebreken vertonen. Verder is de omvang van zes uren en 45 minuten gebaseerd op normtijden die niet onredelijk zijn. Over de ingangsdatum van de toekenning van het pgb heeft de rechtbank zich niet uitgelaten. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit op bezwaar over het uurtarief van het pgb ook ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het tarief tot 1 januari 2008 alsnog conform het AWBZ-tarief is toegekend en het tarief na 1 januari 2008 toereikend moet worden geacht. De rechtbank heeft een verzoek van appellante om schadevergoeding afgewezen.
4. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank ten onrechte het aantal toegekende uren voor huishoudelijke verzorging in stand heeft gelaten. Appellante heeft in dit verband verwezen naar een door haar ingediend rapport van 28 juni 2010 van Partners in Voorzieningen-Expertise B.V.. Verder heeft appellante aangevoerd dat het uurtarief van € 12,20 ontoereikend is, omdat zij daarmee niet met de thuiszorg vergelijkbare hulp kan inkopen. Verder heeft appellante aangevoerd dat het College ten onrechte de ingangsdatum van de toekenning van het pgb heeft vastgesteld op 13 juni 2007 en niet op 1 januari 2007. Ten slotte heeft appellante een verzoek om vergoeding van wettelijke rente gedaan.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Voor het wettelijke kader verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
Omvang huishoudelijke verzorging
5.1.1. Het College hanteert voor het vaststellen van de indicatie voor huishoudelijke verzorging de Wmo richtlijn Indicatieadvisering voor Hulp bij het Huishouden van december 2006 van CIZ (hierna: Richtlijn).
5.1.2. Gelet op het verhandelde ter zitting is tussen partijen in geschil of appellante is aangewezen op hulp voor het bereiden van de maaltijden en of daarvoor extra tijd geïndiceerd had moeten worden en of terecht geen tijd is toegekend voor het klaarzetten van een tweede broodmaaltijd.
5.1.3. Volgens de Richtlijn behoort een maaltijddienst tot de algemeen gebruikelijke voorliggende voorzieningen. De beroepsgrond van appellante houdt in dat zij geen gebruik wil maken van de maaltijdvoorziening Tafeltje Dekje omdat het haar afhankelijk maakt van het bezorgtijdstip. Deze omstandigheid is niet van zodanig gewicht dat het College van de Richtlijn had behoren af te wijken. De Raad volgt appellante dan ook niet in haar stelling dat voor het bereiden van de warme maaltijd tijd geïndiceerd had moeten worden. Ook slaagt haar beroepsgrond niet dat het klaarzetten van een tweede broodmaaltijd geïndiceerd moet worden, omdat met het eenmaal klaarzetten van twee broodmaaltijden voor de gehele dag kan worden volstaan.
Ingangsdatum toekenning pgb
5.2.1. Ter zitting heeft de gemachtigde van het College uitgelegd dat de toekenning van een voorziening in beginsel ingaat op het moment van een eerste melding door de betrokkene bij de gemeente, maar dat in bijzondere omstandigheden verder kan worden teruggegaan in de tijd.
5.2.2. Naar het oordeel van de Raad doen zich in dit geval bijzondere omstandigheden voor. Appellante heeft gesteld dat zij zich al in januari 2007 tot de gemeente heeft gewend om een uitbreiding te krijgen van huishoudelijke verzorging, maar dat zij daarna van het kastje naar de muur is gestuurd. Pas in juni 2007 was het voor haar duidelijk geworden dat zij een aanvraag bij het College moest indienen, wat zij toen ook heeft gedaan, aldus appellante. Niet is komen vast te staan of er al vanaf januari 2007 contact was tussen partijen en hoe de communicatie is verlopen. Mede gelet op het verhandelde ter zitting is echter niet ondenkbaar dat er vanwege de overgang van de voorziening huishoudelijke verzorging uit de AWBZ naar de Wmo, voor appellante onduidelijkheid is geweest over welke stappen zij moest zetten om vanaf 1 januari 2007 meer huishoudelijke verzorging te krijgen. Van meer belang voor het aannemen van bijzondere omstandigheden acht de Raad dat appellante tot 1 januari 2007 op grond van de AWBZ huishoudelijke verzorging heeft gekregen en dat er sindsdien geen verandering is opgetreden in haar beperkingen. Onder die omstandigheden levert het geen moeilijkheden op om de indicatie voor de zorg alsnog per 1 januari 2007 vast te stellen. Tussen partijen is niet in geschil dat appellante over die periode ook de voor haar benodigde zorg heeft ingekocht en deze zorg ook daadwerkelijk heeft ontvangen.
5.2.3. Uit hetgeen onder 5.2.1 en 5.2.2 is overwogen volgt dat de beroepsgrond van appellante dat het pgb per 1 januari 2007 had moeten worden toegekend, slaagt.
Uurtarief huishoudelijke verzorging
5.3.1. Tussen partijen is het uurtarief tot 1 januari 2008 niet in geschil. Het beroep van appellante richt zich tegen het nader vastgestelde uurtarief van € 12,20 vanaf 1 januari 2008.
5.3.2. Aanvankelijk was het tarief vastgesteld op € 10,69 per uur. Dat tarief was berekend door op een uurtarief van € 14,25 een korting van 25% toe te passen wegens overheadkosten. Het bedrag van € 14,25 is het uurtarief van zorg in natura, zoals het door de gemeente is overeengekomen met de gecontracteerde zorgaanbieders. Het College heeft vanwege rechtspraak over de tarieven die bij het bepalen van een pgb voor huishoudelijke verzorging worden gehanteerd alsnog nader bekeken welk tarief een gelijkwaardige keuze biedt tussen zorg in natura en een pgb. Vervolgens heeft het College besloten dat deze gelijkwaardige keuze wordt bereikt door het tarief te relateren aan de door de zorgaanbieders gehanteerde Cao-lonen inclusief vakantietoeslag en verlofuren en daarmee vast te stellen op € 12,20 per uur.
5.3.3. De Raad heeft in zijn uitspraak van 17 november 2009, LJN BK5008, een oordeel gegeven over het uurtarief huishoudelijke verzorging. Daarin heeft de Raad overwogen dat gezien de in artikel 6 van de Wmo bedoelde vergelijkingsmaatstaf van voorzieningen in natura en pgb’s het uurtarief waarvoor de gemeente huishoudelijke hulp in de zin van de Wmo heeft gecontracteerd het uitgangspunt is. Onduidelijk is namelijk of voor het lagere tarief zorg kan worden ingekocht die in termen van kwaliteitswaarborgen, arbeidsvoorwaarden, scholingsfaciliteiten, continuïteit en uren waarop de gecontracteerde zorg al dan niet moet worden geleverd, vergelijkbaar is met de door de gemeente gecontracteerde zorg.
5.3.4. De Raad stelt vast dat een uurtarief op basis van de cao-lonen (inclusief vakantietoeslag en verlofuren) niet beantwoordt aan wat de Raad in de onder 5.3.3 genoemde uitspraak heeft overwogen. De door de Raad in die uitspraak gesignaleerde onduidelijkheid wordt immers hiermee niet weggenomen. Dat betekent dat het uurtarief van € 14,25 tot uitgangspunt moet worden genomen. De beroepsgrond van appellante slaagt.
6. De besluiten op bezwaar van 13 maart 2008 en 15 juli 2008 komen gelet op wat hiervoor is overwogen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. Dit betekent dat ook de aangevallen uitspraak waarin de beroepen tegen die besluiten ongegrond zijn verklaard, wordt vernietigd. De Raad zal het College opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen. Het verzoek van appellante om vergoeding van wettelijke rente komt nu niet voor toewijzing in aanmerking, omdat eerst het nadere besluit door het College nodig is. Het College zal bij zijn nadere besluit daarom ook aandacht moeten besteden aan het verzoek om vergoeding van wettelijke rente.
7. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten. Deze worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart de beroepen gegrond;
Vernietigt de besluiten van 13 maart 2008 en 15 juli 2008;
Bepaalt dat het College binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.288,--;
Bepaalt dat het College aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 149,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.T. Berkel-Kikkert als voorzitter en H.J. de Mooij en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2011.
(get.) G.M.T. Berkel-Kikkert.
(get.) J. van Dam.
HD