Centrale Raad van Beroep, 08-11-2011, BU6421, 11-352 WWB
Centrale Raad van Beroep, 08-11-2011, BU6421, 11-352 WWB
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 8 november 2011
- Datum publicatie
- 30 november 2011
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2011:BU6421
- Zaaknummer
- 11-352 WWB
Inhoudsindicatie
Langdurigheidstoeslag; langdurig laag inkomen; begrip bijstandsnorm in Verordening; aansluiting bij maandsystematiek WWB.
Uitspraak
11/352 WWB
11/353 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante) en [appellant] (hierna: appellant), beiden wonende te Landgraaf,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 8 december 2010, 09/2131 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brunssum, Onderbanken en Landgraaf (ISDBOL) (hierna: Dagelijks Bestuur)
Datum uitspraak: 8 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.L. Crutzen, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Crutzen. Het Dagelijks Bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M.M. Maayen, werkzaam bij de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brunssum, Onderbanken en Landgraaf (hierna: ISDBOL).
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellanten ontvangen sinds 6 oktober 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden. Op 9 april 2009 hebben zij een aanvraag ingediend voor een langdurigheidstoeslag voor het jaar 2009. Bij besluit van 1 juli 2009 heeft het Dagelijks Bestuur deze aanvraag afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat het inkomen van appellante in de referteperiode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum (1 januari 2009) hoger was dan de daarvoor in de gemeente Landgraaf bij verordening vastgestelde grens voor een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de WWB.
1.2. Bij besluit van 28 oktober 2009 is het bezwaar tegen het besluit van 1 juli 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep, met een beslissing inzake griffierecht en proceskosten, gegrond verklaard, het besluit van 28 oktober 2009 vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het Dagelijks Bestuur bij de berekening van de in aanmerking te nemen bijstandsnorm ten onrechte de maximale toeslag buiten beschouwing heeft gelaten en een jaarsystematiek heeft gehanteerd. Vervolgens heeft de rechtbank als niet betwist aangenomen dat het netto-inkomen van appellante over de maanden juni tot en met augustus 2008 telkens hoger was dan de in artikel 3 van de Verordening Langdurigheidstoeslag ISDBOL (hierna: Verordening) bedoelde bijstandsnorm, zodat de gevraagde langdurigheidstoeslag terecht is geweigerd.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd. Daartoe is, samengevat, aangevoerd dat het inkomen van appellante op jaarbasis dient te worden bezien, dat zij, nu zij van 1 september 2008 tot 6 oktober 2008 geen inkomen of uitkering heeft genoten, per saldo wel voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking komt aangezien het inkomen op jaarbasis beneden de toepasselijke bijstandsnorm ligt, en ten slotte dat het onredelijk is de inkomsten genoten voordat appellante en appellant samenwoonden mede toe te rekenen aan appellant bij de beoordeling van diens recht op langdurigheidstoeslag.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de WWB (tekst vanaf 1 januari 2009) verleent het college op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.
4.2. In artikel 3, eerste lid, van de ter uitwerking van artikel 36 van de WWB vastgestelde en met ingang van 1 januari 2009 in werking getreden Verordening is bepaald dat, onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet, in aanmerking komt voor een langdurigheidstoeslag de belanghebbende die gedurende de referteperiode aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 100% van de bijstandsnorm. Onder referteperiode wordt ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de verordening verstaan een periode van 36 maanden voorafgaande aan de peildatum.
4.3. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het aanvaardbaar is - zoals de procesgemachtigde van het Dagelijks Bestuur ter zitting van de rechtbank als nader standpunt naar voren heeft gebracht - bij de invulling van het begrip “langdurig laag inkomen” de situatie per maand in plaats van per jaar (inclusief compensatiemogelijkheden) te bezien. Anders dan de rechtbank acht de Raad daarvoor evenwel niet bepalend dat in artikel 1, aanhef en onder b, van de Verordening wordt gesproken van 36 maanden in plaats van drie jaar. De Raad ziet veeleer aanleiding om voor de precieze betekenis van het in artikel 3 van de Verordening genoemde en in die Verordening niet nader gedefinieerde begrip bijstandsnorm aansluiting te zoeken bij de in artikel 5, aanhef en onder c, van de WWB gehanteerde begripsbepaling. In laatstgenoemde bepaling wordt onder bijstandsnorm verstaan de op grond van paragraaf 3.2 op belanghebbende van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van paragraaf 3.3 door het college vastgestelde verhoging of verlaging. De desbetreffende normen zien op bedragen per kalendermaand terwijl voorts het recht op bijstand, behoudens in uitzonderingssituaties, per maand dient te worden beoordeeld en vastgesteld. Naar het oordeel van de Raad ligt het bij het ontbreken van een afwijkende systematiek in de Verordening in de rede voor de beantwoording van de vraag of iemand tijdens de referteperiode inkomen boven de bijstandsnorm heeft genoten de hiervoor beschreven systematiek van de WWB te hanteren.
4.4. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.3 treft het beroep van appellante in zoverre geen doel.
4.5. De beroepsgrond dat het verzoek van appellanten (ook) afzonderlijk moet worden bezien in die zin dat bij de beoordeling van de aanspraak van appellant geen rekening behoort te worden gehouden met inkomsten van appellante voor het tijdstip dat zij (weer) zijn gaan samenwonen slaagt evenmin. De Raad verwijst in dit verband naar zijn vaste rechtspraak inzake de toepassing van artikel 36 WWB, zoals die bepaling luidde tot
1 januari 2009 (zie onder meer de uitspraken van 8 augustus 2006, LJN AY8382, en van 8 juni 2007, LJN BA8344). In deze uitspraken is neergelegd dat aan personen die op de peildatum als gehuwden worden aangemerkt jaarlijks eenmalig op aanvraag een langdurigheidstoeslag kan worden verleend. Daarbij geldt als eis dat beide personen op de peildatum voldoen aan de in artikel 36 oud, van de WWB gestelde voorwaarden. Zij hebben geen recht op langdurigheidstoeslag als hun inkomen in de referteperiode hoger is geweest dan de op hen van toepassing zijnde bijstandsnorm voor gehuwden, dan wel wanneer zij in aanmerking te nemen vermogen hebben gehad als bedoeld in artikel 34 van de WWB, of wanneer één of beide gehuwden (of daarmee gelijkgestelden) in de referteperiode niet heeft of hebben voldaan aan de overige voorwaarden. De Raad ziet geen grond ten aanzien van artikel 36, eerste lid, van de WWB, zoals deze bepaling sinds 1 januari 2009 luidt en nader is uitgewerkt in de Verordening, anders te oordelen. Dat appellant in de referteperiode zelf geen inkomen boven de bijstandsnorm zou hebben ontvangen, kan hem derhalve niet baten aangezien bij gehuwden of daarmee gelijkgestelden voor een afzonderlijke beoordeling van een eventueel individueel recht op langdurigheidstoeslag geen plaats is en het inkomen van de één mede aan de ander wordt toegerekend.
4.6. Gelet op het voorgaande dient de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, te worden bevestigd.
4.7. De Raad ziet geen grond voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.J.A. Kooijman en H.D. Stout als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2011.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) E. Heemsbergen.
HD