Home

Centrale Raad van Beroep, 13-12-2011, BU8633, 10-3419 WWB

Centrale Raad van Beroep, 13-12-2011, BU8633, 10-3419 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
13 december 2011
Datum publicatie
20 december 2011
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2011:BU8633
Zaaknummer
10-3419 WWB

Inhoudsindicatie

Hoger beroep niet-ontvankelijk. Onvoldoende procesbelang.

Uitspraak

10/3419 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 11 mei 2010, 09/2957 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân (hierna: dagelijks bestuur)

Datum uitspraak: 13 december 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft drs. C. Atema, werkzaam bij de Stichting Bok-die-leit, bestuursrechtelijk steunfunctiebureau te Sint Annaparochie, hoger beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2011. Voor appellant is verschenen mr. Atema. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R.S. de Vries, werkzaam bij de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Op 29 april 2009 heeft appellant op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) een aanvraag om bijstand voor levensonderhoud ingediend. Bij besluit van 4 juni 2009 heeft het dagelijks bestuur met toepassing van artikel 40, eerste lid, van de WWB deze aanvraag afgewezen op de grond dat appellant geen woonplaats heeft in [woonplaats 2], gemeente Franekeradeel, maar hoofdzakelijk verblijft in de gemeente Leeuwarden op camping [naam camping]. Tegen dat besluit heeft appellant bezwaar gemaakt. Bij besluit van 15 september 2009, voor zover hier van belang, heeft het dagelijks bestuur - met een beslissing inzake de vergoeding van kosten voor rechtsbijstand - het bezwaar tegen het besluit van 15 september 2009 gedeeltelijk gegrond verklaard en bepaald dat aan appellant over 30 en 31 mei 2009 bijstand wordt verleend naar de norm voor een alleenstaande vermeerderd met een toeslag van 20%. Daarbij is vermeld dat de bijstand over die twee dagen € 57,98 bedraagt. Tegen dat besluit heeft appellant beroep bij de rechtbank ingesteld.

1.2. Bij ongedateerde specificatie die betrekking heeft op mei 2009 (hierna: specificatie) heeft het dagelijks bestuur appellant meegedeeld dat de bijstand (norm alleenstaande en toeslag van 20%) € 57,98 bedraagt, dat een bedrag van € 2,90 wordt ingehouden in verband met reservering vakantiegeld en dat een bedrag van € 55,08 naar de rekening van appellant wordt overgemaakt. Appellant heeft tegen de specificatie bezwaar gemaakt. Hij heeft aangevoerd dat blijkens de specificatie besloten is tot uitbetaling van bijstand over 30 en 31 mei 2009, maar dat hij ook over de periode van 29 april 2009 tot en met 29 mei 2009 recht op uitbetaling van bijstand heeft. Hij heeft daarbij verwezen naar de gronden van zijn beroep tegen het besluit van 15 september 2009.

1.3. Bij besluit van 19 november 2009 heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van appellant tegen de specificatie niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de specificatie niet kan worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en ook niet met toepassing van artikel 79 van de WWB met een besluit kan worden gelijkgesteld. Volgens het dagelijks bestuur worden met de specificatie geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven geroepen, aangezien het volgens de specificatie uit te betalen bedrag overeenstemt met het bedrag van de bij het besluit van 15 september 2009 verleende bijstand.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 19 november 2009 ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitkeringsspecificatie een besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. De Raad ziet zich, gelet op hetgeen gemachtigde van het dagelijks bestuur ter zitting naar voren heeft gebracht, gesteld voor de vraag of appellant voldoende procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat slechts sprake is van voldoende procesbelang indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Van de bestuursrechter kan in een geval waarin de uitkomst van het beroep niet in concreto tot een voor de betrokkene gunstiger resultaat kan leiden, geen uitspraak worden gevraagd.

4.2. Naar het oordeel van de Raad doet zich hier de situatie voor dat de uitkomst van het hoger beroep niet in concreto tot een voor appellant gunstiger resultaat kan leiden. Gelet op hetgeen appellant in bezwaar naar voren heeft gebracht, stelt de Raad vast dat appellant met zijn hoger beroep beoogde te bereiken dat hem ook over de periode van 29 april 2009 tot en met 29 mei 2009 bijstand zou worden uitbetaald. De Raad stelt voorts vast dat de rechtbank bij uitspraak van 12 mei 2010, reg. nr. 09/2420, het beroep van appellant tegen het besluit van 15 september 2009 gegrond heeft verklaard, dat besluit heeft vernietigd, behalve voor zover het dagelijks bestuur daarin aan appellant alsnog over 30 en 31 mei 2009 bijstand heeft toegekend, en de kosten voor rechtsbijstand in bezwaar heeft vergoed. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat appellant een nieuw besluit op bezwaar zal moeten nemen en ervan uit dient te gaan dat appellant over de periode van 29 april 2009 tot 30 mei 2009 zijn woonplaats had in [woonplaats 2]. Gemachtigde van het dagelijks bestuur heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 12 mei 2010 een nieuw besluit op bezwaar is genomen waarbij aan appellant over de periode van 29 april 2009 tot en met 29 mei 2009 bijstand is toegekend en dat de bijstand over die periode ook aan appellant is uitbetaald. Appellant heeft een en ander ter zitting desgevraagd bevestigd. Uit het voorgaande vloeit voort dat appellant het resultaat dat hij met het hoger beroep beoogt te bereiken inmiddels reeds heeft bereikt door de wijze waarop het dagelijks bestuur uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 12 mei 2010, zodat appellant bij de beoordeling van het hoger beroep geen procesbelang heeft in de in overweging 4.1 geduide zin. Anders dan van de zijde van appellant ter zitting nog is aangevoerd, kan het belang bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak niet uitsluitend zijn gelegen in de mogelijkheid tot het verkrijgen van een vergoeding van griffierecht en een veroordeling van het dagelijks bestuur in de proceskosten. De bevoegdheid van de bestuursrechter tot vergoeding van griffierecht en tot een veroordeling in de proceskosten is immers op grond van artikel 8:74 respectievelijk 8:75, eerste lid, van de Awb niet beperkt tot gevallen waarin het beroep gegrond wordt verklaard. De Raad verwijst naar zijn vaste rechtspraak ter zake (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 februari 1997, LJN ZB6628).

4.3. Hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen betekent dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.J.A. Kooijman en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2011.

(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.

(get.) N.M. van Gorkum.

HD