Home

Centrale Raad van Beroep, 11-01-2012, BV1280, 10-6752 WW

Centrale Raad van Beroep, 11-01-2012, BV1280, 10-6752 WW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
11 januari 2012
Datum publicatie
18 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2012:BV1280
Zaaknummer
10-6752 WW

Inhoudsindicatie

Terugvordering. In verband met zijn inkomsten als zelfstandige heeft appellant een te hoog voorschot ontvangen. Geen dringende redenen. Het Uwv was gehouden de onverschuldigd betaalde WW-uitkering van appellant terug te vorderen. Van onjuiste voorlichting van de kant van het Uwv is geen sprake geweest.

Uitspraak

10/6752 WW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 29 oktober 2010, 10/2171 (aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).

Datum uitspraak: 11 januari 2012

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft daarop gereageerd bij brief van 25 februari 2011.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2011. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich - met bericht - niet laten vertegenwoordigen.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is met ingang van 1 november 2006 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 21 december 2006 heeft het Uwv appellant op grond van artikel 77a van de WW toestemming gegeven om gedurende de periode van 21 december 2006 tot en met 24 juni 2007 werkzaamheden als zelfstandige te gaan verrichten. In dat besluit is tevens meegedeeld dat tijdens deze periode de uitkering van appellant doorloopt en dat op die uitkering 70% van zijn inkomsten als zelfstandige in mindering zal worden gebracht. Ten slotte is meegedeeld dat de uitkering als voorschot betaalbaar wordt gesteld en dat het Uwv na de startperiode appellant nader zal informeren over de verrekening van zijn inkomsten.

1.2. Vanaf 1 mei 2007 is appellant werkzaam als ambtenaar in dienst van de gemeente [naam gemeente] voor 18 uur per week. Hij combineert deze werkzaamheden met zijn activiteiten als zelfstandige. Bij besluit van 15 juni 2007 heeft het Uwv op verzoek van appellant de uitkering per 1 mei 2007 beëindigd.

1.3. Bij besluit van 1 april 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant, in verband met zijn inkomsten als zelfstandige, een te hoog voorschot heeft ontvangen en is een bedrag van € 1.455,90 van hem teruggevorderd. In een bijlage bij dat besluit heeft het Uwv weergegeven op welke wijze de inkomsten als zelfstandige zijn berekend. Daaruit blijkt dat de inkomsten over een heel jaar vanaf 21 december 2006 in aanmerking zijn genomen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 24 juni 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.

2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat de voorlichting die hij heeft gekregen over de berekeningsmethode onjuist, in elk geval onvolledig, is geweest en dat het Uwv in gebreke is gebleven. Hij verkeerde in de veronderstelling dat de periode waarover zijn inkomen als zelfstandige zou worden berekend beperkt zou blijven tot de periode van 21 december 2006 tot 1 mei 2007. Volgens hem moet de terugvordering teniet worden gedaan.

4. De Raad, die voor de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen verwijst naar aangevallen uitspraak, komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Appellant bestrijdt in hoger beroep niet dat de berekening die op basis van het Besluit vaststelling inkomsten startende zelfstandigen WW (Besluit) van zijn inkomsten is gemaakt, juist is. Hij had op de hoogte kunnen zijn van de berekeningswijze nu het Besluit op 28 juni 2006 in het Staatsblad 2006, 305 is gepubliceerd. Voor zover al uit artikel 3 van het Besluit niet onmiddellijk duidelijk was dat die berekeningswijze een andere was dan appellant zich voorstelde, volgt ook uit de nota van toelichting bij het Besluit op de bladzijden 4 en 6 ondubbelzinnig dat de berekening van de inkomsten van de startende zelfstandige zich uitstrekt over een periode van 52 weken vanaf de aanvang van de werkzaamheden en dat de inkomsten naar rato over die 52 weken worden verdeeld.

4.2. Het in het bestreden besluit genoemde bedrag aan voorschotten is onverschuldigd aan appellant betaald. In artikel 36, eerste lid, van de WW is terugvordering van wat onverschuldigd is betaald dwingend voorgeschreven. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uwv op grond van artikel 36, vierde lid, van de WW besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Volgens vaste rechtspraak kunnen dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de financiële of sociale consequenties die een terugvordering voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen dringende redenen in de zin van artikel 36, vierde lid, van de WW. Het vorenstaande betekent dat het Uwv gehouden was de onverschuldigd betaalde WW-uitkering van appellant terug te vorderen.

4.3. Met betrekking tot de door appellant gestelde onjuiste of onvolledige voorlichting is het volgende van belang. Het besluit van 21 december 2006 vermeldt slechts dat 70% van de inkomsten als zelfstandige in mindering zal worden gebracht maar niet over welke periode die inkomsten zouden worden berekend. Appellant zou na de startperiode nader worden geïnformeerd over de verrekening van de inkomsten. Uit het gespreksverslag met de re-integratiecoach van 11 juni 2007 (gedingstuk 4.1) blijkt niet dat deze de wijze van berekening met appellant heeft besproken. Uit de overige gedingstukken blijkt evenmin dat van de kant van Uwv is meegedeeld dat de berekening van de inkomsten als zelfstandige zou plaatsvinden op de wijze zoals onder 3 is vermeld. In het besluit van 15 juni 2007 is appellant bericht dat voor het vaststellen van die inkomsten uitgegaan moet worden van de belastbare winst uit onderneming over de kalenderjaren 2006 en 2007. Van onjuiste voorlichting van de kant van het Uwv is geen sprake geweest. Dat noch het Uwv noch het re-integratiebureau appellant voor 1 mei 2007 heeft geïnformeerd over de precieze wijze van berekening en ook het gegeven dat het Uwv de informatievoorziening over dit onderwerp aanvankelijk nog niet op orde had, brengen niet mee dat de rechtbank het bestreden besluit had moeten vernietigen.

4.4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2012.

(get.) G.A.J. van den Hurk.

(get.) N.S.A. El Hana.

IvR