Home

Centrale Raad van Beroep, 14-02-2012, BV3820, 11-476 WWB

Centrale Raad van Beroep, 14-02-2012, BV3820, 11-476 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
14 februari 2012
Datum publicatie
15 februari 2012
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2012:BV3820
Zaaknummer
11-476 WWB
Relevante informatie
Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 34

Inhoudsindicatie

Toekenning bijstand. Vaststelling vermogen. De waarde van een auto als bezit moet in beginsel worden meegenomen bij de vermogensvaststelling. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de auto in haar geval onmisbaar was. Het College heeft de waarde van de auto juist vastgesteld. Ten tijde van de aanvang van de bijstand stond (nog) niet vast dat en tot welk bedrag appellante de verstrekte voorschotten kinderopvangtoeslag 2006 aan de Belastingdienst diende terug te betalen. Het College heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat bij de vermogensvaststelling met het later door de Belastingdienst teruggevorderde bedrag geen rekening wordt gehouden. Het College heeft het vermogen van appellante juist vastgesteld.

Uitspraak

11/476 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 2 december 2010, 09/82 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht als rechtsopvolger van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maarssen (hierna: College)

Datum uitspraak: 14 februari 2012

I. PROCESVERLOOP

Als gevolg van een gemeentelijke herindeling treedt in dit geding het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht in de plaats van het College van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Maarssen. In deze uitspraak wordt onder het College tevens verstaan het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maarssen.

Namens appellante heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2011. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door H.L.M. Peters, werkzaam bij de gemeente Stichtse Vecht.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellante heeft zich op 4 juli 2008 gewend tot de Centrale organisatie voor Werk en Inkomen om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 1 september 2008 heeft het College de aanvraag van appellante afgewezen op de grond dat appellante beschikt over een vermogen dat hoger is dan het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34, derde lid, onder b, WWB. Het vermogen van appellante is daarbij vastgesteld op € 14.098,13. De voor appellante toepasselijke vermogensgrens bedroeg ten tijde hier in geding € 10.650,--.

1.2. Bij besluit van 28 november 2008 heeft het College, onder gegrondverklaring van het bezwaar, alsnog met ingang van 4 juli 2008 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande ouder met een toeslag van 20%. Het vermogen van appellante is hierbij nader vastgesteld op € 10.552,13. Het College is daarbij onder meer uitgegaan van een aan de auto van appellante toe te kennen waarde van € 2.500,--. Met de schuld van de Belastingdienst (wegens voorschotten Kinderopvangtoeslag 2006) heeft het College geen rekening gehouden, omdat ten tijde van de vermogensvaststelling per 4 juli 2008 nog niet vaststond dat de desbetreffende voorschotten moesten worden terugbetaald.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 28 november 2008 ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar auto, gelet op het bouwjaar (1999) en de kilometerstand (102.940), als algemeen gebruikelijk moet worden aangemerkt. Verder stelt appellante dat zij de auto nodig heeft voor haar werk en legt ter onderbouwing van deze stelling een arbeidsovereenkomst over van 26 april 2007 en een uitzendovereenkomst van 17 november 2008. De restwaarde van de auto is naar de mening van appellante ten onrechte bij de vaststelling van het vermogen meegenomen. Indien de waarde van de auto wel bij de vaststelling van het vermogen wordt meegenomen dient deze hooguit op € 1.000,-- te worden begroot. Appellante voert voorts aan dat de Kinderopvangtoeslag ten onrechte niet als lening is aangemerkt. Subsidiair stelt zij dat de verstrekte voorschotten haar nooit ter vrije beschikking hebben gestaan, omdat deze uitsluitend bestemd waren ter dekking van de kosten van kinderopvang.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of het College het vermogen van appellante juist heeft vastgesteld. Daarbij is bepalend de vermogenspositie van appellante ten tijde van de aanvang van de bijstandsverlening op 4 juli 2008.

4.2. Artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB bepaalt dat onder vermogen wordt verstaan de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering.

4.3. Ingevolge artikel 34, tweede lid, van de WWB wordt niet als vermogen in aanmerking genomen:

a. bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van personen en gezin, noodzakelijk zijn;

b. het bij de aanvang van de bijstand aanwezige vermogen voorzover dit minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens in het derde lid; (…)

4.4. Artikel 34, derde lid, aanhef en onder b van de WWB bepaalt dat de vermogensgrens, als bedoeld in artikel 34, tweede lid, onderdeel b, voor een alleenstaande ouder in 2008

€ 10.650,-- bedraagt.

4.5. De (waarde van de) auto

4.5.1. De Raad stelt voorop dat de waarde van een auto als bezit geldt dat in beginsel moet worden meegenomen bij de vermogensvaststelling. Dat de auto stamt uit een bouwjaar in een wat verder verleden en dat de kilometerstand aanzienlijk is, maakt niet dat de auto bij de vermogensvaststelling als naar zijn aard algemeen gebruikelijk buiten beschouwing moet worden gelaten.

4.5.2. De Raad onderschrijft voorts het oordeel van de rechtbank dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto in haar geval per se noodzakelijk (lees: onmisbaar) was. Appellante had ten tijde in geding immers geen betaalde baan en de medische noodzaak voor het bezit van een eigen auto is door haar niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd.

4.5.3. Uit het voorgaande vloeit voort dat het College de waarde van de auto terecht bij de vermogensvaststelling in aanmerking heeft meegenomen.

4.5.4. Het College heeft in overeenstemming met zijn beleid de waardebepaling van de auto van appellante gebaseerd op de (dag)waarde volgens de koerslijst van de ANWB en daarbij het gemiddelde genomen van de in- en verkoopprijs van een garagehouder. Het College is uitgekomen op een bedrag (voor appellante in gunstige zin afgerond) van € 2.500,--. Daarnaast heeft het College nog een website geraadpleegd waarop specifiek tweedehands auto’s worden aangeboden en waarop eenzelfde dagwaarde stond vermeld. De enkele stelling van appellante dat uitgegaan moet worden van een waarde van € 1.000,-- doet hieraan geen afbreuk te minder nu dit niet met een taxatie of andere prijsopgave uit de autobranche is onderbouwd.

4.6. De terugbetaling van het voorschot kinderopvangtoeslag 2006

4.6.1. Naar vaste rechtspraak van de Raad dienen de positieve bestanddelen van het vermogen van een bijstandsgerechtigde slechts gesaldeerd te worden met schulden waarvan het bestaan aannemelijk is gemaakt en waarvan vaststaat dat daaraan een daadwerkelijke verplichting tot terugbetaling is verbonden.

4.6.2. De Raad stelt vast dat ten tijde van de aanvang van de bijstand op 4 juli 2008 (nog) niet vaststond dat en tot welk bedrag zij de verstrekte voorschotten kinderopvangtoeslag 2006 aan de Belastingdienst diende terug te betalen. Het College heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat bij de vermogensvaststelling op 4 juli 2008 met het later door de Belastingdienst teruggevorderde bedrag van € 2.291,-- geen rekening wordt gehouden.

4.6.3. Het voorgaande brengt mee dat het College het vermogen van appellante terecht op € 10.522,13 heeft vastgesteld. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en M. Hillen en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2012.

(get.) R.H.M. Roelofs.

(get.) B. Bekkers.

NK