Home

Centrale Raad van Beroep, 22-02-2012, BV6627, 11-1256 WIA

Centrale Raad van Beroep, 22-02-2012, BV6627, 11-1256 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
22 februari 2012
Datum publicatie
23 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2012:BV6627
Zaaknummer
11-1256 WIA

Inhoudsindicatie

Toekenning Wet WIA-uitkering. Eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Appellant heeft onvoldoende belang bij het hoger beroep nu met hetgeen in hoger beroep is aangevoerd niet wordt beoogd wijziging te brengen in de hoogte en of ingangsdatum van de aan betrokkene toegekende uitkeringen ingevolge de ZW en/of de Wet WIA. De rechtsverhouding tussen appellant en betrokkene zal derhalve in dit opzicht en ook anderszins niet wijzigen ten gevolge van een oordeel van de Raad in het hoger beroep. Appellant heeft ter zitting desgevraagd niet kunnen aangeven waarin zijn belang is gelegen.

Uitspraak

11/1256 WIA

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 13 januari 2011, 10/50 (aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[betrokkene], wonende te [woonplaats] (betrokkene)

en

appellant.

Datum uitspraak: 22 februari 2012

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2012, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer. Betrokkene is in persoon verschenen.

II. OVERWEGINGEN

1.1. De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld. De Raad volstaat hier met het volgende.

1.2. Betrokkene was sedert 1 augustus 1984 werkzaam als controller bij (een rechtsvoorgangster van) [werkgever] (werkgever). De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst van betrokkene op 23 april 2007 per 15 mei 2007 ontbonden. Op 7 mei 2007 heeft betrokkene zich ziek gemeld bij de werkgever. Na de ziekmelding van betrokkene door de werkgever per 7 mei 2007 heeft appellant bij besluit van 17 juli 2007 aan betrokkene ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend per datum einde dienstverband. Bij besluit van 16 juni 2009 is aan betrokkene met ingang van 4 mei 2009 een uitkering toegekend ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij is uitgegaan van 7 mei 2007 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag.

1.3. Bij besluit van 23 november 2009 (bestreden besluit) heeft appellant het door de werkgever tegen het besluit van 16 juni 2009 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de eerste ziektedag van betrokkene gewijzigd vastgesteld op 16 mei 2007. Door de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van betrokkene te wijzigen van 7 mei 2007 in 16 mei 2007 zal de werkgever niet worden geconfronteerd met financiële gevolgen in de premiesfeer in verband met de aan betrokkene toegekende WIA-uitkering. Betrokkene heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het bezwaar van de werkgever ongegrond verklaard en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

2.2. De rechtbank was allereerst van oordeel dat betrokkene belang heeft bij het beroep op grond van het gegeven dat bij uitval door ziekte tijdens het dienstverband de werkgever twee jaar pensioenpremie moet doorbetalen en dat betrokkene aanspraak kan maken op een uitkering krachtens de WIA-hiaatverzekering. Indien de eerste arbeidsongeschiktheidsdag wordt vastgesteld na de datum van uitdiensttreding heeft betrokkene hier geen recht op. Vervolgens was de rechtbank van oordeel dat appellant aan de informatie van de bedrijfsarts ten onrechte doorslaggevende betekenis heeft toegekend bij de beoordeling van de vraag of al dan niet sprake was van arbeidsongeschiktheid op en na 7 mei 2007, nu er geen sprake was van een inzichtelijk onderzoek door de bedrijfsarts en deze ook geen informatie heeft opgevraagd bij de huisarts van betrokkene. Voorts heeft de rechtbank geen aanknopingspunten kunnen vinden om de door de bezwaarverzekeringsarts arbitrair vastgestelde eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 16 mei 2007 voor juist te houden.

3.1. Appellant heeft (samengevat) in hoger beroep gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat appellant aan de informatie van de bedrijfsarts geen doorslaggevende betekenis mocht toekennen en dat hij de datum van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag met recht heeft mogen wijzigen van 7 mei 2007 naar 16 mei 2007.

3.2. De werkgever heeft de Raad schriftelijk laten weten er geen prijs op te stellen om als partij aan het geding in hoger beroep deel te nemen.

3.3. Betrokkene heeft in haar verweerschrift aangegeven zich te conformeren aan de aangevallen uitspraak.

4.1. De Raad zal eerst ambsthalve beoordelen of appellant belang heeft bij het hoger beroep. Hiervan is sprake indien het resultaat dat met het hoger beroep wordt nagestreefd ook daadwerkelijk bereikt kan worden en het realiseren van dat resultaat voor appellant feitelijke betekenis kan hebben. De Raad is van oordeel dat appellant onvoldoende belang heeft bij het hoger beroep nu met hetgeen in hoger beroep is aangevoerd niet wordt beoogd wijziging te brengen in de hoogte en of ingangsdatum van de aan betrokkene toegekende uitkeringen ingevolge de ZW en/of de Wet WIA. De rechtsverhouding tussen appellant en betrokkene zal derhalve in dit opzicht en ook anderszins niet wijzigen ten gevolge van een oordeel van de Raad in het hoger beroep. Appellant heeft ter zitting desgevraagd niet kunnen aangeven waarin zijn belang is gelegen.

4.2. Gelet op het gestelde in 4.1 zal de Raad het hoger beroep niet ontvankelijk verklaren en behoeft hetgeen in hoger beroep is aangevoerd geen verdere beoordeling.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;

Bepaalt dat van appellant een recht van € 454,- wordt geheven.

Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J. Riphagen en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2012.

(get.) C.P.J. Goorden.

(get.) L. van Eijndthoven.

KR